Naamgeving (Etymologie): Quercus komt mogelijk van het keltische quer (fraai) en cuex (boom). Het kan ook van het Griekse karkos of kartos (kracht) afkomstig zijn. omdat de eik als zinnebeeld van kracht werd beschouwd. Rubra betekent rood (vanwege de herfstkleuren).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Overblijvend.
Plantvorm: Boom. Winterknoppen: Fanerofyt.
Bloeimaanden: April en mei.
Afmeting: 10-25 m.
Wortels: Een uitgebreid wortelstelsel.
Stam: Een brede, koepelvormige kroon. De boom heeft een korte, rechte stam. De schors is glad zilvergrijs,
maar soms wrattig en gegroefd.
Takken: De glimmend roodbruine twijgen zijn kaal en wrattig, maar worden op latere leeftijd dof glimmend en grijsachtig. De spitse knoppen zijn donkerrood tot bruinachtig.
Bladeren: De bladeren zijn langwerpig en kunnen soms wel 20 cm lang worden. Ze hebben een wigvormige bladvoet en zijn van een derde tot bijna tot op de helft ingesneden met vier tot zes (soms meer) spitse, getande lobben.
De bladstelen zijn geel en 2-5 cm lang. In de herfst zijn de bladeren dofrood of roodbruin. De strooiselvertering is matig en door de omvangrijke bladproduktie en de grote bladeren ligt er altijd een dikke laag van niet vergaan blad onder deze boom.
Bloemen: Eenslachtig. Eenhuizig.
De hangende katjes zijn geelgroen.
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of noot. De Amerikaanse eik heeft donkere, roodbruine, eivormige eikels (1½-2 cm) met een scherpe punt en een afgeplatte voet. Ze zitten in ondiepe napjes. De napjes zijn voorzien van dunne schubben die aan de randen naar binnen gekromd zijn. De steeltjes zijn circa 1 cm lang. De eikels zijn pas
in het tweede jaar na de bloei rijp en kiemen daarna na de winter als ze een koude periode achter de rug hebben. Tweezaadlobbig.
Biotoop Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vrij vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot matig zure grond (zand en leem).
Groeiplaatsen: Bossen (loofbossen) en bosranden. Een nadeel van de soort is dat deze boom een brede en dichte kroon vormt en daardoor andere boomsoorten verdringt en geen ondergroei toelaat.
Verspreiding Wereld: Oorspronkelijk uit oostelijk Noord-Amerika. Ingeburgerd in Europa.

gbif.org
Nederland: Algemeen ingeburgerd op de hogere zandgronden in het noordoosten, oosten, midden en zuiden. Vrij zeldzaam in de binnenduinen. Rode lijst 2012. Thans niet bedreigd. Trend sinds 1950: stabiel of toegenomen. Algemeen. Ingeburgerd tussen 1900 en 1924.  Verspreidingsatlas.nl
Vlaanderen: Algemeen ingeburgerd in de Kempen en vrij algemeen in de Leemstreek en de Zand- en Zandleemstreek. Elders zeldzamer of ontbrekend. Rode lijst. Criteria niet van toepassing.
Wallonië: Plaatselijk algemeen ingeburgerd.
Toepassingen Cultuur: De soort is in Nederland in gebruik sinds 1825 en ook in bossen op grote schaal aangeplant. Het hout is minder duurzaam en heeft een grovere structuur dan dat van de zomereik. Het harde en taaie kernhout heeft een roodbruine kleur. Het hout wordt gebruikt voor vloeren en meubels. Er zijn een aantal cultivars: Quercus rubra 'Aurea' heeft goudkleurige jonge bladeren. Quercus rubra 'Schrefeldii' heeft zeer diep
ingesneden bladeren waarvan
de lobben elkaar overlappen. Quercus rubra 'Splendens' heeft een felle rode herfstkleur.
Leer: In de Verenigde
Staten gebruikte men vroeger de aan looistof rijke bast voor het looien van leer.
Vermeerderen: Zaaien.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).

Unsere Waldbäume, Sträucher und Zwergholzgewächse, L. Klein (1910)
|

A flora of the state of New York (handcoloured), deel 2, J. Torrey (1843)
|

The North American sylva, F.A. Michaux, deel 1 (1817-1819)
|

A guide to the trees, A. Lounsberry, A. Rowan (1900)
|

Flore des serres et des jardin de l’Europe, deel 17, L. van Houtte (1867-1868)
|

La Belgique horticole, journal des jardins et des vergers, deel 1 (1851-1885)
|
  
Les chenes de l’Amérique septentrionale en Belgique, J. Houba, J., D. Anten (1887)
|

Les chenes de l’Amérique septentrionale en Belgique, J. Houba, J., D. Anten (1887)
|
|