Naamgeving (Etymologie): De bast is bitter. Herkauwers eten er zelden van, vandaar de Nederlandse naam Bittere wilg. Salix komt mogelijk van het Keltische sal (dicht bij water), hetgeen te maken heeft met de groei van veel wilgensoorten langs het water. Het kan echter ook afkomstig zijn van het Latijnse salire (snel groeien). Veel wilgensoorten
groeien snel. Purpurea betekent purperkleurig.
Kruising: Bittere wilg kan een bastaard vormen met Katwilg (Salix x rubra).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Takken: De onderste takken hangen meestal laag boven de grond. De kale, dunne en rechte takken zijn glanzend geel of op zonnige plaatsen soms rood. Jonge twijgen zijn vaak rood aangelopen. Ze hebben een taaie, bitter smakende bast. Aan de voet zijn ze vaak bros.
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Bladeren: De kale, vrij doffe bladeren zijn lijn-lancetvormig, met de grootste breedte dicht bij de top en worden 4-8 (12) cm lang. Aan de bovenzijde zijn ze donkergroen en van onderen blauwgroen. Bij het verdorren
worden ze zwart. Alleen bij de top zijn ze fijn gezaagd. Meestal zijn de bladeren voor groot een deel tegenoverstaand.
Bladen zonder steunblaadjes.
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Bloemen: Eenslachtig. Tweehuizig. Een deel van de katjes staat tegenover elkaar. Ze verschijnen iets eerder dan de bladeren. De 2-3 (4) cm grote, compacte katjes zijn in omtrek rond. De schutbladen zijn dicht behaard, aan de voet licht van kleur en aan de top zwart. Elke bloem heeft één honingklier. De mannelijke
bloemen bevatten
twee meeldraden, waarvan de helmdraden met elkaar
vergroeid zijn, zodat er één meeldraad met vier in een kruis staande helmknoppen lijkt te zijn. De helmknoppen zijn voor het openspringen rood, na het opengaan worden ze geel en later bruinzwart. Vrouwelijke bloemen hebben een viltig behaard
vruchtbeginsel zonder steel en een zeer korte stijl.
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Digitale zadenatlas
Biotoop
Bodem: Zonnige plaatsen op vochtige tot
vrij natte, matig voedselrijke, kalkrijke, vaak humusarme grond (zand, leem, stenige grond en klei).
Groeiplaatsen: Bossen (grienden en moerasbossen), waterkanten (rivieroevers, o.a. in grindbedden langs de Maas), natte ruigten, afgravingen (zand- en kleigroeven), uiterwaarden en zeeduinen (natte duinvalleien).
Verspreiding
Wereld: Europa, behalve in het noorden. Oostelijk tot in Midden-Azië. Ook in Noord-Afrika en Noord-Amerika.
Nederland: Vrij algemeen in het rivierengebied en in het zoetwatergetijdengebied. Elders vrij zeldzaam.
Vlaanderen: Vrij algemeen in het Maasgebied en zeldzamer langs de andere rivieren. Ook in het duingebied.
Wallonië: Vrij algemeen in het Maasgebied en in het zuiden. Elders zeldzamer.
Toepasingen
Cultuur: De cultivar ´Nana´ wordt het meest in tuinen aangeplant en wordt ook voor haagjes gebruikt.
Vermeerderen: Stekken en zaaien.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 14, Jan Kops en F.W. van Eeden (1872)
Wilghen met " roode scellen" - Salix nigra, Salix purpurea, Salix Gallica
Cruijdeboek, deel 6, Rembert Dodoens. Van der boomen, haghen, ende alle houtachtighe gewassen, en van huerder vruchten, gummen ende sapen ondersceet, fatsoen, naem, natuere, cracht ende werkinghe (1554)
Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz, Prof. Dr. Otto Wilhelm Thomé (1885-1905)
Deutschlands flora, deel 7, J. Sturm, J.W. Sturm (1808-1809)
Svensk botanik, deel 9, J.W. Palmstruch e.a. (1807-1838)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1888)
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 8, J.E. Sowerby (1868)
Atlas des plantes de France, deel 3, Amédée Masclef (1893)
Salix, Nicolai Thomae Host (1828)
Unsere Waldbäume, Sträucher und Zwergholzgewächse, L. Klein (1910)
Kräuterbuch, Unsere Heilpflanzen in Wort und Bild, Friedrich Losch (1914)