Bladeren: De onderste bladeren zijn langwerpig of lancetvormig. Meestal zijn ze boven het midden het breedst. Ze hebben een gave rand en zijn naar de voet in de steel versmald. De bovenste, tegenoverstaande bladeren zijn lancetvormig en zittend. Ze hebben een gave rand of soms zijn ze grof gezaagd. Alle bladen zijn
zacht behaard.
Bloemen: Tweeslachtig. De bloemhoofdjes zijn 1,5-2,5 cm. Ze zijn halfbolvormig, later worden ze bolvormig. Meestal zijn de bloemen blauw, maar soms wit of roze. De kroonbuis is 0,4-0,7 cm lang. Het omwindsel bestaat uit twee rijen lancetvormige blaadjes, de langste komt meestal boven de bloemen uit. De bloeiwijzebodem met stroschubben. De bloemkelk heeft meestal vijf, maar soms vier priemvormige,
omhoog gerichte tanden. Er zijn vier meeldraden en een stijl met stempel. De helmknoppen zijn paars. Het vruchtbeginsel is onderstandig.
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. Op het nootje blijven de priemvormige kelktanden staan. Door deze tanden blijven de zaden in de vacht van dieren hangen en aldus worden ze verspreid.
De vruchthoofdjes vallen vrij snel uiteen. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
Bodem: Zonnige plaatsen op vochtige tot natte, maar soms vrij droge, matig voedselarme, weinig of niet bemeste, zwak zure grond (zand, leem en veen).
Groeiplaatsen: Grasland (schraal hooiland, blauwgrasland, heischraal grasland, hoge randen in beekbegeleidend grasland), zeeduinen (oud duingrasland), bermen, zandruggen in veenmoerassen, legakkers tussen petgaten en in oud
veenmosrietland.
Verspreiding
Wereld: Gematigde streken in Azië (West-Siberië), Noordwest-Afrika en Europa. Op een paar plaatsen ingeburgerd in Noord-Amerika.
Nederland: Plaatselijk vrij algemeen in laagveengebieden, in Zuidoost-Fryslân, Drenthe, Overijssel en Gelderland. Vrij zeldzaam in Noord-Brabant en Limburg. Elders zeer zeldzaam. Niet in zeekleigebieden.
Vlaanderen: Vrij algemeen in de Kempen. Elders zeldzamer.
Wallonië: Vrij algemeen in de Ardennen, de Fagne en Famenne. Elders zeldzamer.
Toepassingen
Medicinaal: De plant zou afweer bieden tegen hekserij. Volgens een oude sage zou de duivel woedend zijn geweest over de geneeskrachtige eigenschappen van de plant en daardoor een stuk van de wortelstok hebben afgebeten. De wortelstok
van de blauwe knoop heeft namelijk een ietwat ongewone vorm. In enkele anderstalige namen van de plant is deze sage terug te vinden (b.v. in het oud-Nederlands: Duivelsbeet en in het Duits: Teufelsabbiß). Vroeger werd
de plant gebruikt tegen de pest, verbrandingen, pokken, darmstoringen en roos. In de achttiende eeuw schreef men: Uitwendig geneest het de Schurft en alle Huits-gebreken, als ook de pyn der aambyen. Niet alleen bij schurft, maar bij alle andere vormen van jeuk zou de plant verlichting brengen.
Vermeerderen: Zaaien.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 3, Jan Kops (1814)
Afbeeldingen der artseny-gewassen met derzelver Nederduitsche en Latynsche beschryvingen, deel 2, Martinus Houttuyn (1796)
Cruijdeboek, deel 1, Rembert Dodoens. Gheslacht, onderscheet, fatsoen, naemen, cracht ende werckinghe (1554)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1888)
Bilder ur Nordens Flora, deel 1, Carl Axel Magnus Lindman (1922-1926)
Svensk botanik, deel 6, J.W. Palmstruch e.a. (1807)
Flora regni borussici, deel 9, A.G. Dietrich (1841)
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 4, J.E. Sowerby (1865)
Lanced-leaved scabious
The vegetable system, A history of the aggregates, or cluster-headed plants, deel 5, John Hill (1772)
Flora Londinensis, deel 3, William Curtis (1778-1781)
British entomology, deel 1, J. Curtis (1823-1840)
New Kreüterbuch, L. Fuchs (1543)
Botanischer Bilderatlas nach dem natürlichem Pflanzensystem, K. Hoffmann, E. Dennert (1911)
Plantae officinales, deel 2, T.F.L. Nees von Esenbeck, A. Henry (1828-1833)
Phytobasanos, sive plantarum aliquot historia, F. Colonna (1592)
Viridarium reformatorum, deel 1, M.B. Valentini (1719)