|
Wilde planten in Nederland en België |
|
Blauwe zegge - Carex panicea
Frysk-Blaugerssigge
English-Carnation sedge
Français-Laîche faux Panic
Deutsch-Hirsesegge
Synoniemen
Familie-Cyperaceae (Cypergrassenfamilie)
Naamgeving (Etymologie)-Zegge stamt uit het Indogermaanse woord seq (snijden). Carex is zeer waarschijnlijk afgeleid van het Latijnse ceiro (ik snij), een verwijzing naar de scherpe kanten van de bladeren. Panicea betekent op Panicum (Gierst) gelijkend.
Kruising-Blauwe zegge kan een bastaard vormen met Zeegroene zegge (Carex x albertii).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur-Overblijvend.
Plantvorm-Hemikryptofyt of geofyt.
Hoofdbloei-April en mei.
Afmeting-5-70 cm.
|
|
|
Wortels-Krachtige, kruipende, aan de top vaak vrij dikke wortelstokken, die aan de top vaak dicht met de bruine, zelden witte, rafelende overblijfselen van afgestorven scheden is bezet en met uitlopers.
Stengels-De grijsgroene, meestal rechtopstaande, gladde stengels zijn stomp driekantig. Ze zijn alleen onderaan bebladerd.
|
|
|
|
Bladeren-De onderste bladen hebben bruine, niet rafelende scheden (behalve de oudere). De vlakke bladen zijn 2-4 mm (zelden tot 6 mm) breed. Vaak staan ze wijd af. Ze zijn vrij ruw en versmald (toegespitst) in een driekantige top. Beide bladkanten zijn blauwachtig.
|
|
|
|
Bloemen-Eenslachtig. Eenhuizig. De meestal stijf rechtopstaande schutbladen zijn veel korter dan de bloeiwijze. Het onderste schutblad heeft een 1-2 cm lange schede, die de steel van de onderste aar omhult. De bloemen vormen een losse bloeiwijze met één mannelijke aar bovenaan en daaronder één of twee (zelden drie) rechtopstaande, losbloemige (vooral aan de voet) vrouwelijke aren. Ze zijn 1-3 cm, rolrond en vaak lang gesteeld. Elke bloem heeft drie stempels. De kafjes zijn eirond, iets spits, donker purperbruin (bijna zwart) met een lichte of groene middenstreep. Ze zijn tenslotte korter dan de urntjes. Het mannelijke aartje is cylindrisch en staat meestal stijf rechtop. De kafjes zijn langwerpig, stomp of spitsachtig. Ze zijn lichter dan die van de vrouwelijke, met een lichtbruine of bruingele middenstreep en vaak witvliezig gerand.
|
|
|
|
Vruchten en zaden-Een eenzadige dopvrucht of nootje. De gladde, 3-4 mm lange urntjes zijn bolvormig tot eirond (ze lijken als het ware opgeblazen). Ze hebben twee of drie zeer zwakke nerven en een duidelijke snavel. De urntjes zijn eerst geelgroen, maar in de vruchttijd veel donkerder van kleur (gelig bruin). Het zeer korte, dikke snaveltje staat dan scheef. De vruchtjes zitten niet erg dicht op elkaar en los in de urntjes. Ze zijn weinig langer dan 2 mm, driekantig, omgekeerd eirond en bruinachtig geel. De zaden zijn kortlevend (één tot vijf jaar). Eenzaadlobbig.
|
|
|
|
Biotoop
Bodem-Zonnige plaatsen op vochtige tot natte, voedselarme tot soms matig voedselrijke, niet of licht bemeste, zwak zure, humeuze tot venige grond (zand, leem, löss, potklei, zavel en veen).
Groeiplaatsen-Hooiland, blauwgrasland, open plekken en plagplekken in heide, gemaaide onvergraven stroken veen, vrij jong veenmosrietland, bermen, slootkanten, steile wanden van beekdalletjes, leemafgravingen, op de bovenrand van kalkhellingen, duinvalleien, afgeplagde duinheide, binnenduingrasland en langs duinpaadjes.
Verspreiding
Wereld-Midden-Azië, de Kaukasus en in Europa, behalve in de meest zuidelijke en zuidoostelijke delen.
Nederland-Inheems. Algemeen.
Vlaanderen-Inheems. Vrij algemeen.
Wallonië-Inheems. Vrij algemeen.
2001-2023 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl