|
Wilde planten in Nederland en België |
|
Blauw glidkruid - Scutellaria galericulata
Frysk-Blaulipke
English-Common Skullcap
Français-Scutellaire casquée
Deutsch-Sumpf-Helmkraut
Synoniemen
Familie-Lamiacea (Lipbloemenfamilie)
Naamgeving (Etymologie)-Scutellaria betekent schoteltje (naar het napvormig aanhangsel) en galericulata (helmvormig), naar de bloeiwijze, die een helmvormige kapje lijkt te hebben.
Kruising-Blauw glidkruid kan een bastaard vormen met Klein glidkruid (Scutellaria x hybrida).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur-Overblijvend.
Plantvorm-Hemikryptofyt of helofyt.
Hoofdbloei-Juni t/m september.
Afmeting-15-45 cm, maar soms tot 60 cm.
|
|
|
|
Wortels-Ondiepe wortels en ondergrondse uitlopers.
|
|
|
|
Stengels-De holle, rechtopstaande, vierkante, al dan niet vertakte stengels zijn meestal behaard. De ongeveer 0,2-0,3 mm lange haren op de stengelribben zijn omlaag gericht.
|
|
|
|
Bladeren-De langwerpig-driehoekige bladen zijn zwak getand (ondiep gekarteld-gezaagd). Ze staan kruisgewijs tegenover elkaar. Ze hebben naar voren gerichte kartelranden, een iets hartvormige voet en zijn kort gesteeld.
|
|
|
|
Bloemen-Tweeslachtig. De behaarde bloemen groeien in paren, die naar één kant zijn gekeerd, in de oksels van de bovenste bladen. Ze zijn paarsblauw of zelden lichtroze en 1-2 cm (korter dan de schutbladen). Op de behaarde onderlip zie je een (bleker) honingmerk. De kroonbuis is naar boven gebogen. De ongeveer 4 mm lange kelk is tweelippig (vooral goed te zien bij de vrucht). Het vruchtbeginsel is bovenstandig. Er zijn vier meeldraden en één stijl en twee stempels.
|
|
|
|
Vruchten en zaden-Een splitvrucht. De vrucht is vierdelig. De kroon valt af terwijl de tweelippige kelk verder uitgroeit. Tweezaadlobbig.
|
![]() Jose Hernandez, USDA-NRCS PLANTS Database |
©2006 Digital Plant Atlas - cc by-nc-sa 3.0 nl |
Biotoop
Bodem-Zonnige tot matig beschaduwde, vrij open plaatsen op vochtige tot meestal natte, matig voedselrijke, humeuze, iets kalkhoudende tot vrij zure grond (zand, leem, zavel, veen, klei en stenige plaatsen). Niet op brakke grond.
Groeiplaatsen-Drijftillen, waterkanten, op stenen of houten beschoeiingen, weiland, hooiland, bermen, moerasbossen, duinvalleien, langs spoorwegen, sluismuren, op rottende palen en op uitgebaggerd materiaal.
Verspreiding
Wereld-Gematigde en koudere streken op het noordelijk halfrond.
Nederland-Inheems. Algemeen.
Vlaanderen-Inheems. Vrij algemeen.
Wallonië-Inheems. Vrij algemeen.
Toepassingen
Vermeerderen-Scheuren en zaaien.
2001-2023 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl