|
Wilde planten in Nederland en België |
|
Blonde zegge - Carex hostiana
Frysk-Ljochte sigge
English-Tawny Sedge
Français-Laîche blonde
Deutsch-Saum-Segge
Synoniemen-Carex hornschuchiana
Familie-Cyperaceae (Cypergrassenfamilie)
Naamgeving (Etymologie)-Zegge stamt uit het Indogermaanse woord seq (snijden). Carex is zeer waarschijnlijk afgeleid van het Latijnse ceiro (ik snij), een verwijzing naar de scherpe kanten van de bladeren. Hostiana is genoemd naar Nicolaus Thomas Host (1771-1834), een Oostenrijke botanist.
Kruisingen-Carex x pauliana is de hybride van Blonde zegge en Dwergzegge. Carex x fulva is de bastaard van Blonde zegge en Geelgroene zegge.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur-Overblijvend.
Plantvorm-Hemikryptofyt.
Hoofdbloei-Mei en juni.
Afmeting-30-50 cm.
|
Wortels-Korte, kruipende wortelstokken, met korte uitlopers.
Stengels-Los zodevormend. De rechtopstaande, dunne, gladde (bovenaan soms iets ruwe) stengels zijn stomp driekantig.Meestal met in het midden een blad.
| |
Bladeren-De vlakke, vrij ruwe bladen zijn ongeveer half zo lang als de gladde stengel. Ze zijn van boven groen, maar later worden ze geelachtig. Van onderen zijn ze vaak iets blauwig. Ze hebben een driekantige top en zijn 2-4 mm breed. De onderste bladscheden zijn geel- tot lichtbruin, de oudere gaan rafelen.
|
|
|
Bloemen-Eenslachtig. Eenhuizig. De schutbladen zijn veel korter dan de bloeiwijze. Ze hebben een nauwe, tot vier cm lange schede. Een mannelijke topaar van 2-3 mm breed (soms is er een tweede, kleinere mannelijke aar aan de voet) en meestal twee of drie (zelden vier), vrij ver uit elkaar staande, rechtopstaande vrouwelijke aren die 5-7 mm breed zijn en ongeveer 10 mm lang. De vrouwelijke aartjes zijn gesteeld (vaak ingesloten in de schede van het schutblad) en eirond tot kort cylindrisch. Vrouwelijke bloemen met drie stempels. De roestkleurige kafjes zijn 3-4 mm, hebben een vliezige rand en zijn niet stekelpuntig. Ze zijn roodbruin, in het midden (de kiel) zijn ze meestal lichtbruin, maar soms groen. Het mannelijke aartje is smaller en heeft roodbruine, min of meer breed witvliezig gerande kafjes.
|
Vruchten en zaden-Een eenzadige dopvrucht of nootje. De geelgroene, niet gespikkelde urntjes zijn eivormig en 3-5 mm. Ze zijn generfd en toegespitst in een bruine tweetandige snavel met stekeltjes. De snaveltanden zijn glad aan de binnenzijde. De vruchtjes zijn breed omgekeerd eirond en bruin met geelachtige kanten. Eenzaadlobbig.
|
|
|
|
Biotoop
Bodem-Zonnige plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselarme, onbemeste, compacte, zwak zure grond (leem, laagveen, venig zand, zandige klei, potklei of schelpkalk).
Groeiplaatsen-Hooiland, polderboezemhooiland, blauwgrasland, terreininsnijdingen, niet te dicht begroeide plekken in heide en in de bergen bij bronnen.
Verspreiding
Wereld-Zuidwest-Azië, op de oostpunt van Noord-Amerika (op Newfoundland en enkele nabijgelegen eilanden), hier en daar in Zuidoost-Europa en in Midden en West-Europa. In Noorwegen tot voorbij de poolcirkel.
Nederland-Inheems. Zeldzaam.
Vlaanderen-Inheems. Zeer zeldzaam.
Wallonië-Inheems. Zeldzaam.
2001-2023 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl