Naamgeving (Etymologie): Inula is mogelijk afgeleid van het Griekse helen (korf), vanwege het ruime omwindsel om de hoofdjes, maar misschien is de naam ook een verbastering van Helenium, naar Helena van Troje. Inula zou echter ook kunnen zijn afgeleid van hinnulus (een jonge muilezel) en was goed voor zowel muilezels als mensen. Het
werd door de eeuwen heen een belangrijk paardenmedicijn. Conyza betekent bedekt met as, waarschijnlijk
door het
grijze zaadpluis dat aan as doet denken.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Tweejarig of meerjarig, zelden overblijvend.
Plantvorm: Kruid.
Winterknoppen: Hemikryptofyt.
Bloeimaanden: Juli, augustus, september en oktober.
Stengels: De sterk geurende,
forse, vaak rood getinte
stengels verhouten enigszins. Ze zijn alleen in de bovenste helft vertakt en dicht, iets viltig behaard.
Bladeren: De dofgroene bladeren zijn aan de onderkant dicht behaard, van boven veel minder. Ze hebben verdiept liggende nerven. De rozetbladen zijn langwerpig-spatelvormig en naar de voet geleidelijk versmald (tijdens de bloei zijn ze vaak al verdord). De stengelbladen zijn langwerpig-eirondmet een korte steel. De bovenste bladeren zijn zittend, maar niet stengelomvattend.
Bloemen: Polygaam. Een iets schermvormige bloeiwijze met veel hoofdjes. De 0,9-1,1 cm grote bloemhoofdjes zijn omgekeerd eivormig. De buisbloemen zijn eerst geel, later worden ze bruin. De buitenste drietandige bloemen zijn niet of zeer kort lintvormig verlengd. Het omwindsel staat af en is vaak rood aangelopen.
Bodem: Zonnige tot half beschaduwde, warme, min of meer open plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, kalkrijke grond. Vaak op hellende plaatsen waar dood plantenmateriaal o.i.v. kalk en zonnestraling versneld wordt afgebroken (zand, leem, mergel en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Dijken, onderaan hellingen, rotsen (steile rotswanden van o.a. mergelgroeven),
bossen (lichte loofbossen en langs bospaden), bosranden (kalkrijke zomen), open struwelen, zeeduinen (helmduinen, duinhellingen, duinvalleien, plekken waar struiken of bomen afsterven, langs duinbospaden en voormalige akkertjes), grasland (weiland op kalkhellingen), langs spoorwegen (spoorwegterreinen) en mijnsteenbergen.
Verspreiding
Wereld: Zuidwest-Azië, Noord-Afrika en Zuid-, Midden- en West-Europa. Noordelijk tot in Denemarken (Jutland) en oostelijk tot het Noordwesten van de Oekraïne.
Nederland: Plaatselijk vrij algemeen in de Hollandse duinen, vrij zeldzaam in Zuid-Limburg en Zeeland en zeer zeldzaam in het oosten van het land en in Flevoland (Noordoostpolder).
Vlaanderen: Vrij zeldzaam, maar algemener in de duinen, de Voerstreek en in het zuidoosten van de Leemstreek.
Wallonië: Vrij algemeen in Lotharingen (de zuidelijke Ardennen) en in het Maasgebied. Elders zeldzamer.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 5, Jan Kops en Herman Christiaan van Hall (1828)
Afbeeldingen der artseny-gewassen met derzelver Nederduitsche en Latynsche beschryvingen, deel 5, Johann Carl Krauss (1800)
Groot Conyza Cruijdeboek, deel 1, Rembert Dodoens. Gheslacht, onderscheet, fatsoen,
naemen, cracht ende werckinghe (1554)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1883)
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 5, J.E. Sowerby (1866)
Illustrations of the British Flora, Walter Hood Fitch (1924)
British phaenogamous botany, deel 4: W. Baxter (1834-1843)
British entomology, deel 8, J. Curtis (1823-1840)
Flora Parisiensis, deel 7, P. Bulliard (1776-1781)
Herbier de la France, deel 8, P. Bulliard (1776-1783)
Flora regni borussici, deel 11, A.G. Dietrich (1843)
Medizinal Pflanzen, deel 3, F.E. Köhler, W. Müller (1890)
Rariorum plantarum historia, deel 2, C. Clusius (1601)
Viridarium reformatorum, deel 1, M.B. Valentini (1719)