|
Wilde planten in Nederland en België |
|
Dwergzegge - Carex oederi
Frysk-Lytse giele sigge
English-Little Green Sedge
Français-Laîche tardive
Deutsch-Kleine Gelb-Segge
Synoniemen-Carex viridula, Late zegge, Carex oederi subsp. oederi, Carex serotina, Carex scandinavica, Carex tumidicarpa.
Familie-Cyperaceae (Cypergrassenfamilie)
Naamgeving (Etymologie)-Zegge stamt uit het Indogermaanse woord seq (snijden). Carex is zeer waarschijnlijk afgeleid van het Latijnse ceiro (ik snij), een verwijzing naar de scherpe kanten van de bladeren. Oederi is genoemd naar de Duitse botanicus Georg Christian Oeder (1728-1791).
Ondersoorten-Voorheen werden Dwergzegge en Geelgroene zegge in twee ondersoorten verdeeld. Dwergzegge (Carex oederi subsp. oederi) en Geelgroene zegge (Carex oederi subsp. oedocarpa). Tegenwoordig worden ze als twee afzonderlijke soorten gezien. Dwergzegge (Carex oederi) en Geelgroene zegge (Carex demissa). Vaak zijn er tussenvormen.
Kruisingen-Carex demissa x Carex oederi. Dwergzegge kan ook een bastaard vormen met Blonde zegge (Carex x pauliana).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur-Overblijvend.
Plantvorm-Hemikryptofyt.
Hoofdbloei-Mei t/m oktober.
Afmeting-1-30 cm.
|
Wortels-Een korte wortelstok. Worteldiepte tot 10 cm.
|
|
|
Stengels-De plant vormt dichte polletjes. Vaak vele stomp driekantige, rechtopstaande stengels, die meestal korter zijn dan de bladen.
![]() © Peter Meininger - verspreidingsatlas.nl |
|
![]() Biopix. JC Schou |
|
Bladeren-De bladen zijn gootvormig en 1-2 mm breed. Ze zijn meestal minstens even lang als de stengel. De onderste bladscheden zijn lichtbruin en rafelen niet.
![]() © Peter Meininger - verspreidingsatlas.nl | |
|
Bloemen-Eenslachtig. Eenhuizig. De schutbladen zijn bladachtig. De bloeiwijze is meestal compact en vaak hoofdjesachtig gedrongen. Er is een vrijwel niet gesteelde of zittende mannelijke topaar en meestal zijn er twee rechtopstaande, vrijwel niet gesteelde, meestal eivormige, dichtbloemige vrouwelijke aren. Zelden is er nog een vrouwelijke aar aan het onderste deel van de halm. De vrouwelijke aren zijn 5-10 mm lang en 4-5 mm breed. Bloemen met drie stempels.
![]() © Peter Meininger - verspreidingsatlas.nl |
|
|
Vruchten en zaden-Een eenzadige dopvrucht of nootje. De 2-3 mm grote urntjes zijn driekantig en omgekeerd eivormig. Eerst zijn ze geelgroen, later worden ze goudgeel. Aan de top zijn ze toegespitst in een korte, rechte, iets scheef staande, maar niet omlaag wijzende snavel.
|
|
Biotoop
Bodem-Zonnige, open plaatsen (pioniervegetaties) op vochtige tot natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, niet of weinig bemeste, zwak zure tot basische, kalkhoudende, zoete tot brakke grond (zand en leem, minder op veen en vrijwel nooit op klei).
Groeiplaatsen-Jonge duinvalleien, open plekken in oude duinvalleien, langs strandvlakten achter de zeereep, droogvallende duinplasoevers, binnenduingrasland, veenmoerassen, zand- en leemgroeven, ijsbaantjes, strandjes langs niet vervuilde beken, afgeplagde of beweide plekken in blauwgrasland, plagplekken in heide, karrensporen in heide, op drooggevallen venbodems, langs heidepaden en langs bospaden.
Verspreiding
Wereld-Koel-gematigde streken op het noordelijk halfrond, voornamelijk in Europa en Noord-Amerika.
Nederland-Inheems. Vrij algemeen.
Vlaanderen-Inheems. Vrij zeldzaam.
Wallonië-Inheems. Zeldzaam.
2001-2023 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl