Stengels: De holle, rechtopstaande, donkergroene en enigszins gegroefde stengels zijn ruw behaard en voornamelijk of alleen in de bovenste helft vertakt. Met wit melksap.
Bladeren: De verspreidstaande bladeren vormen eerst een rozet. Ze zijn langwerpig , stekelig behaard met borstelharen en haakvormige haren. Ze zijn zwak tot vrij diep getand. De onderste bladeren zijn in een korte steel versmald, de bovenste zijn klein en stengelomvattend.
Bloemen: Tweeslachtig. De gele bloemen groeien in schermvormige trossen. De gesteelde bloemhoofdjes zijn 2-3½ cm. Er zijn alleen lintbloemen, dus geen buisbloemen. De buitenste bloemen vertonen aan de onderkant soms rode strepen. De omwindselbladen zijn langwerpig en allemaal ongeveer even breed. De buitenste staan boogvormig af. Ze zijn begroeid met zwarte haren. Het vruchtbeginsel is onderstandig.
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn bruinzwart, niet of heel kort gesnaveld en met wit vruchtpluis. De haren van het vruchtpluis zijn afstaand geveerd. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig.
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Bodem: Zonnige, open tot gesloten plaatsen op droge tot iets vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, basische, kalkhoudende grond (zand, mergel, zavel en grind).
Groeiplaatsen: Hellingen, bermen, grazige ruigten, grasland (kalkgrasland), rivierdijken (vaak enigszins verstoorde plaatsen), rivierduinen, zeeduinen, kapvlakten, ruderale plaatsen, tussen straatstenen, stenige industrieterreinen,
langs spoorwegen (spoorbermen en spoorwegterreinen) en afgravingen (kalkgroeven).
Verspreiding
Wereld: Gematigde streken in Europa en Azië. Ingeburgerd in Australië en Noord-Amerika.
Nederland: Vrij algemeen in de Hollandse duinen, in het rivierengebied en aangrenzende gebieden en in Zuid-Limburg. Elders zeer zeldzaam.