Naamgeving (Etymologie): De naam is ontleend aan de vorm van de bladen. Cochlearia komt uit het Latijn (cochlear) en betekentlepel. Officinalis komt van het Latijnse officium (werkplaats, in plantkundig/medische verband is dat de apotheek). Anglica verwijst naar Engeland.
(Onder)soorten: Tot voor kort werden Echt lepelblad en Engels lepelblad beschouwd als ondersoorten: Echt lepelblad (Cochlearia officinalis subsp. officinalis) en Engels lepelblad (Cochlearia officinalis subsp. anglica). Tegenwoordig zijn het twee afzonderlijke
soorten. Wel zijn er vaak tussenvormen.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Bladeren: De lang gesteelde rozetbladen zijn langwerpig tot eirond met een wigvormig versmalde voet. Ze hebben een gave rand of zijn iets getand. De bovenste bladeren zijn stengelomvattend.
Vruchten: Een doosvrucht. De hauwtjes zijn eivormig met opgeblazen kleppen. Ze zijn 0,8-1,6 cm. Het tussenschot is vijf tot twaalf keer zo lang als breed. Tweezaadlobbig.
Bodem: Zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, zilte grond. Gewoonlijk op wat ziltere, nattere en slikkiger plaatsen dan Deens lepelblad.
Groeiplaatsen: Kwelders of schorren (met name op zandige ruggen waar mest terechtkomt van wadvogels), tussen de stenen van zeedijken, slikkige stranden, getijdemondingen en zand- of rolsteenstranden. Engels lepelblad groeit vaak tussen Zeealsem.
Verspreiding
Wereld: West- en Noordwest-Europa.
Nederland: Vrij zeldzaam in het Waddengebied en in het noordelijke deel van het Noord-Hollandse kustgebied. Elders zeer zeldzaam.
Vlaanderen: Niet in Vlaanderen.
Wallonië: Niet in Wallonië.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 16, Jan Kops en F.W. van Eeden (1881)
Plantarum seu stirpium icones, deel 1, M. de Lobel (1581)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1883)
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 1, J.E. Sowerby (1863)
Herbarium Blackwellianum, deel 3, E. Blackwell (1757)