|
Wilde planten in Nederland en België |
|
Fijnspar - Picea abies
Frysk-Fine spjirre
English-Norway Spruce (Common Spruce)
Français-Épicéa commun
Deutsch-Gemeine Fichte
Synoniemen
Familie-Dennenfamilie (Pinaceae)
Naamgeving (Etymologie)-Picea betekent teer. Volgens anderen stamt de naam echter af van de Griekse naam pitus, voor die boom. Pitus betekent dan iets dat spits is (de bladen). Abies zou kunnen afstammen van het Griekse abin (abios) dat wie lang leeft betekent.
Opmerking-De Fijnspar heeft veel te lijden van de klimaatverandering. Door de droge, warme zomers krijgt de letterzetter (een 4,2-5,5 mm lange, donkerbruine kever die gangen maakt onder de schors, waarin de eitjes worden gelegd) de kans om zeer veel bomen aan te tasten, die vervolgens sterven. Mogelijk verdwijnt de Fijnspar daardoor binnen afzienbare tijd uit onze bossen.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur-Overblijvend.
Plantvorm-Fanerofyt.
Hoofdbloei-Mei.
Afmeting-Tot 45 meter.
| |
|
|
Wortels-Een vlak wortelende boom. De hoofdwortel is meestal slechts weinig ontwikkeld.
|
Stam-De stam heeft vaak tot aan de grond takken en heeft een roodachtige schors en een pyramidale kroon. In alle delen van de boom zijn harsgangen aanwezig. Bij verwonding van de boom komt het hars eruit. Dat zorgt ervoor dat de wond weer van de lucht wordt afgesloten.
|
|
|
|
Takken-Horizontaal afstaande, roodachtig gele takken. De jongere takjes zijn afhangend, waardoor de takken een dakachtige uiterlijk krijgen. De knoppen zijn droog, niet harsachtig.
|
|
|
|
Bladeren-Groenblijvend. De alleenstaande bladen zijn 1-2,5 cm lang, op de doorsnede vierkant, aan alle zijden met een witte streep, vrij kort, aan de zijtakken naar boven en ter zijde gekeerd, helder groen, kort stekelpuntig met twee zijdelingse harsgangen. De bladkussens zijn door scherpe groeven gescheiden. De naalden groeien op sterk uitspringende uitsteeksels, zodat de takken, die de naalden verloren hebben, er als een rasp uitzien. De naalden blijven 6-12 (gewoonlijk 7 tot 9) jaar zitten.
|
|
|
|
Bloemen-Eenhuizig. De alleenstaande mannelijke bloemen vind je het meest aan de zijkanten van takken van het vorig jaar, dicht bij de top. Zij zijn cylindrisch, eerst roze-roodachtig, maar later groenachtig geel. Zij krommen zich tijdens de bloeitijd naar boven en bestaan uit vele meeldraden met twee overlangs vergroeide stuifmeelzakken en een opgerichte, vliezige topschub. Zij bevatten stuifmeel, dat van vliegblazen is voorzien.
|
|
|
|
Vruchten en zaden-De hangende kegels worden in het eerste jaar rijp. Ze worden 10-16 cm lang en 3-4 cm dik. Ze zijn geelbruin, glanzend en vallen in hun geheel af. De vruchtschubben zijn ruitvormig, afgeknot, naar voren iets gekarteld, leerachtig, met verdunde rand. De schutbladen zijn veel kleiner dan de vruchtschubben, zij zijn met deze vergroeid. Op iedere vruchtschub liggen twee omgekeerde, blijvend gevleugelde zaden, zonder harsblaasjes. De vleugel is 3 tot 4 maal zo lang. Zaadschubben met gave of gegolfde rand, vaak tweetoppig. Naaktzadig (naaldboom).
|
|
|
|
Biotoop
Bodem-Halfbeschaduwde tot beschaduwde plaatsen op vrij droge tot vochtige grond.
Groeiplaatsen-Naaldbossen.
Verspreiding
Wereld-Oorspronkelijk uit Noord-, Midden- en Oost-Europa.
Nederland-Niet ingeburgerd. Algemeen.
Vlaanderen-Ingeburgerd. Vrij algemeen.
Wallonië-Ingeburgerd. Algemeen.
Toepassingen
Cultuur-De soort wordt veel aangeplant in bossen vanwege het hout (vurenhout). Ook vaak als kerstboom gebruikt. Uit de harsblaren op stam en takken wordt terpentijn gewonnen.
© 2001-2023 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl