Naamgeving (Etymologie): Weegbree kwam al in het Oud-Saksisch voor als wegbreda, samengesteld uit de woorden weg en breed, dus een plant die breed op de weg groeit. Plantago komt van het Latijnse Planta pedis en betekent voetzool en duidt op de gelijkenis van de bladeren met een voetzool. Weegbree werd vanuit Europa over de hele wereld verspreid. De Indianen noemden Grote weegbree: De voetstap van de blanke, omdat de plant overal werd gevonden
waar de Europeanen geweest waren. Major betekent groter. Intermedia betekent middelste.
Ondersoort: De andere ondersoort is Grote weegbree (Plantago major subsp. major).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Overblijvend.
Plantvorm: Kruid.
Winterknoppen: Hemikryptofyt.
Bloeimaanden: Mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november.
Afmeting: 2-30 cm.
Wortels

http://herbariaunited.org/
|

http://herbariaunited.org/
|

http://herbariaunited.org/
|

http://herbariaunited.org/
|
Stengels: Rechtopstaande bloeistengels.
Bladeren: De rozetbladen zijn meestal smaller dan die van Grote weegbree. Ze zijn eirond tot elliptisch, met een min of meer wigvormige voet, die geleidelijk in de steel versmald. Vaak zijn ze (vooral aan de voet) gegolfd-getand. Meestal met drie tot vijf nerven. Vaak zijn de bladen fijn behaard. De vaatbundels zijn minder taai en
breken bij het doorscheuren van een blad eerder af dan die van Grote weegbree.
Bloemen: Tweeslachtig. De bloeiwijzestengel is opstijgend. Een korte aar, die vooral onderaan meestal minder dichtbloemig is. Aan de voet zijn ze afstaand behaard. De bloemkroon is
bruinachtig en de helmdraden zijn witachtig.
Vruchten: Een doosvrucht met twaalf tot zesentwintig, vaak steenrode zaden (meestal tussen de vijftien en achttien
zaden). De deksel van de vrucht is onderaan bedekt door de toppen van de kelkslippen. De zaden zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Tweezaadlobbig.
Biotoop
Bodem: Zonnige, open (pionier), vochtige, 's winters vaak onder water staande en 's zomers droog vallende plaatsen op vochtige tot meestal natte, matig voedselarme tot voedselrijke, vaak kalkhoudende, verdichte grond. Ook op brakke grond.
Groeiplaatsen: Akkers, grasland (open plekken en uiterwaarden), zeeduinen (duinvalleien), waterkanten, ruderale plaatsen, natte delen van afgravingen
en omgewerkte
grond.
Verspreiding
Wereld: Plaatselijk in Europa, maar ook in andere werelddelen.

gbif.org
Nederland: Vrij algemeen.
Rode lijst 2012. Thans niet bedreigd. Trend sinds 1950: stabiel of toegenomen. Algemeen. Oorspronkelijk inheems.

verspreidingsatlas.nl
Vlaanderen: Vrij algemeen. Het meest in het kustgebied.
Wallonië: Vrij zeldzaam.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).

Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1888)
|
|
|
|
|