Bloemen: Tweeslachtig. Vaak blijven de bloeiwijzen aan de zijkant helemaal of voor een deel binnen de omhulling van de bladscheden. De aartjes zijn 2-2½ mm, elliptisch en stomp. Ze groeien met twee tot vier bij elkaar. Het bovenste kelkkafje is ongeveer even lang als het aartje.
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiant - CC BY-SA 4.0
Digitale zadenatlas
Biotoop
Bodem: Zonnige, open plaatsen op droge tot vochtige, matig tot zeer voedselrijke, zwak zure, verstoorde grond (zand en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Akkers (roggeakkers, maisakkers en hakvruchtakkers), zandwegen, tredplaatsen, bermen, langs spoorwegen (spoorbermen en spoorwegterreinen), plantsoenen, tuinen, tussen straatstenen en soms in heide.
Verspreiding
Wereld: Gematigde streken in Zuidwest-Azië en Oost- en Midden-Europa, westelijk tot in Zuidoost-Engeland en de Pyreneeën. In andere variëteiten in Oost-Azië en Noord-Amerika. Ingeburgerd in Australië en Nieuw-Zeeland.
Nederland: Vrij algemeen in stedelijke gebieden, in het oosten en midden van het land, in Noord-Brabant, Noord-Limburg en Zeeland en vrij zeldzaam in Zuid-Holland en Zuid-Limburg. Elders zeer zeldzaam. (Vrijwel) niet op de Waddeneilanden.
Vlaanderen: Vrij algemeen. Het meest in de Kempen.
Wallonië: Zeldzaam.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding
om te vergroten).
Flora Batava, deel 7, Jan Kops en Herman Christiaan van Hall (1836)
Naturalis Biodiversity Center, Leiden
British entomology, deel 5, J. Curtis (1823-1840)
Species graminum, deel 2, K.B. Trinius en W.G. Pape (1829)
Fadenhirse
Deutschlands Flora in
Abbildungen, Jacob Sturm und Johann Georg Sturm
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1888)