Naamgeving (Etymologie): Abeel is een verbastering van het Latijnse alba (wit). Het Latijnse populus stond als mannelijk woord voor volk zoals in populair, terwijl het als vrouwelijk woord de naam van de boom of de opulier betekende. Canescens betekent grijswordend of grijsachtig.
Kruising: Grauwe abeel is de kruising van Witte abeel en Ratelpopulier.
Beschrijving (Klik
op een afbeelding om te vergroten).
Bladeren: Alle bladeren zijn gelijk van vorm. Ze zijn afgerond driehoekig tot rondachtig en grof, ondiep en onregelmatig getand. De bovenkant is donkergroen, de onderkant grijsviltig. Aan de voet zijn de bladeren afgeknot tot zwak hartvormig.
Bloemen: Eenslachtig. tweehuizig. De katjes zijn iets langer en hariger dan die van Witte abeel. De katjesschubben zijn onregelmatig getand, diep ingesneden en gewimperd.
Bodem: Zonnige plaatsen op droge, matig voedselrijke, meestal kalkhoudende grond.
Groeiplaatsen: Zeeduinen (binnenduinbossen), bossen (loofbossen) en struwelen.
Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuid-Europa.
Nederland: Vrij algemeen. Ook vaak aangeplant. Ingeburgerd in de 18de eeuw.
Vlaanderen: Algemeen. Vaak aangeplant.
Wallonië: Vrij zeldzaam.
Wetenswaardigheden
Grauwe abeel is bestand tegen zeewind. Het hout is hard en splijtvast en wordt gebruikt voor kisten en pallets. Het spinthout is wit, het kernhout donkerbruin.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 14, Jan Kops en F.W. van Eeden (1872)
Flora Batava, deel 14, Jan Kops en F.W. van Eeden (1872)
Naturalis Biodiversity Center, Leiden
Unsere Waldbäume, Sträucher und Zwergholzgewächse, L. Klein (1910)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1888)
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 8, J.E. Sowerby (1868)
Plantarum seu stirpium icones, deel 1, M. de Lobel (1581)