Naamgeving (Etymologie): Salix komt mogelijk van het Keltische sal (dicht bij water), hetgeen te maken heeft met de groei van veel wilgensoorten langs het water. Het kan echter ook afkomstig zijn van het Latijnse salire (snel groeien), veel wilgensoorten groeien snel. Cinerea betekent asgrauw.
Ondersoorten: Grauwe wilg (Salix cinerea subsp. cinerea) en Rossige wilg (vroeger Roestige wilg) (Salix cinerea subsp. oleifolia of Salix atrocinerea).
Kruisingen: De kruising van Geoorde wilg met Grauwe wilg (Salix x multinervis) komt vrij regelmatig voor. Grauwe wilg kan ook een kruising vormen
met Boswilg (Salix x reichardtii). De kruising Grauwe wilg en Katwilg (Salix x smithiana) is zeldzaam, evenals die met Kruipwilg (Salix x subsericea).
Beschrijving(Klik op een afbeelding om te vergroten).
Takken:
De jonge takken en knoppen zijn grijsviltig behaard. Het hout van oudere takken heeft onder de bast lijsten. De takken zijn dofgrauw van kleur. Rossige wilg: De jonge takken en knopschubben zijn snel kaal.
Bladeren: De langwerpige tot eironde bladeren zijn 2½-6 of soms tot 10 cm lang. De grootste breedte zit in het midden. De bladeren hebben een versmalde voet. Aan de bovenkant zijn ze dof blauwgroen en aan de onderkant blauwgrijs. Met name op de nerven zijn ze behaard. Aan beide kanten zitten acht of meer nerven. Naar de top zijn ze zwak gekarteld. De top is meestal spits, vlak en min of meer recht. De tot 5 mm lange steunblaadjes zijn niervormig. Meestal vallen ze vroeg af. Rossige
wilg: Van boven zijn ze glanzend en aan de onderkant roestbruin. Ze zijn behaard op de nerven.
Bloemen: Eenslachtig. Tweehuizig. De 3½-5, soms tot 9 cm lange katjeszijn in omtrek rond, gedrongen en vrijwel zittend. Ze beginnen te bloeien voor de bladeren verschijnen. Het vruchtbeginsel is viltig behaard. De stempels zijn diep tweedelig (de beide delen uitgespreid). De helmknoppen zijn voor het openspringen vaak rood.
Bodem: Zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, matig voedselrijke, zwak zure grond (meestal op laagveen).
Groeiplaatsen: Waterkanten (vooral langs rivieren en beken, maar
ook wel langs sloten in schraal grasland), bossen (natte bossen, moerasbossen en wilgenbosjes), zeeduinen (duinvalleien), struwelen in dichtgroeiende moerassen en langs spoorwegen
(langs spoorsloten). Rossige
wilg: Zeeduinen (duinvalleien).
Verspreiding
Wereld: Salix cinerea: Een groot deel van Europa, West-Azië en Noordwest-Afrika. Rossige wilg: Voornamelijk in Europa.