Bladeren: De onderste bladen zijn grijs behaard, veerdelig en grof getand. De bovenste bladen zijn smal langwerpig, meestal behaard, diep getand of soms met een gave rand.
Vruchten: Een doosvrucht. De rechtopstaande hauwen zitten tegen de stengel aangedrukt. Ze zijn smal lijnvormig, 0,7-1½ cm lang en 1-1½ mm breed. De snavel is 4-7 mm. Elke hauw bevat één of twee zaden. De verdikte vruchtstelen zijn 2-5 mm lang. Bovenaan zijn ze ongeveer even breed als de vrucht. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
Bodem: Zonnige, open plaatsen op vochtige, voedselrijke, zandige of stenige grond.
Groeiplaatsen: Akkers, zeeduinen (ruderale plekken), braakliggende grond, tussen grind of andere (half)verharde
plaatsen, parkeerterreinen, haventerreinen, waterkanten (tussen stenen beschoeiingen van rivieren), langs spoorwegen (spoorwegballast), omgewerkte grond, ruderale plaatsen, ruigten,
stortterrinen
en bermen (open plekken).
Verspreiding
Wereld: Het Middellandse-Zeegebied en in het Midden-Oosten. Ingeburgerd elders in Europa. Noordelijk tot in Denemarken.
Nederland: Zeldzaam. Voornamelijk in stedelijke gebieden. Ingeburgerd tussen 1950 en 1974.
Vlaanderen: Vrij zeldzaam ingeburgerd. Het meest in het kustgebied, in en rondom haventerreinen, maar ook wel in andere stedelijke gebieden en langs de oevers van de IJzer.
Wallonië: Zeer zeldzaam ingeburgerd in Wallonië.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te
vergroten).
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 1, J.E. Sowerby (1863)
Hortus botanicus Vindobonensis, deel 2, N.J. von Jacquin (1772)
Das Pflanzenreich, Cruciferae - Brassiceae, deel 105, H.G.A. Engler (1919)