Bloemen: Tweeslachtig. De compacte aar-pluim is 0,7-1 cm dik, is niet onderbroken en heeftt zeer korte, voor het grootste deel vertakte zijtakjes met ongeveer 2 mm lange aartjes in kluwens. De pluimas is behaard met lange en korte haren. De 5 mm grote borstels onder de aartjes zijn groen of iets paarsig. Ze zijn ruw door naar voren gerichte tandjes.
Bodem: Zonnige, open plaatsen op droge,
matig voedselrijke, kalkarme, zwak zure grond (zand en stenige plaatsen, niet of nauwelijks op zwaardere grondsoorten).
Groeiplaatsen: Moestuinen, akkers (akkerranden, maisakkers en hakvruchtakkers), omgewoelde bermen, stortterreinen, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), wegranden en in de voegen van bestrating.
Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit Europa en Azië. Nu in gematigde streken in
alle werelddelen. In de tropen ontbreekt zij grotendeels, behalve in gebergten.
Nederland: Vrij algemeen, maar zeldzaam in het noorden van het land en in Flevoland en ontbreekt vrijwel op de Waddeneilanden.
Vlaanderen: Algemeen, maar minder algemeen in de Polders en de Leemstreek.
Wallonië: Vrij zeldzaam in Brabant en zeldzaam in de Ardennen.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 11, Jan Kops en P. M. E. Gevers Deijnoot (1853)
Deutschlands Flora in Abbildungen,
Jacob Sturm und Johann Georg Sturm
Species graminum, deel 2, K.B. Trinius en W.G. Pape (1829)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1888)
Flora Parisiensis, deel 6, P. Bulliard (1776-1781)
Farm weeds of Canada, G.H. Clark, J. Fletcher (1906)
Flora Londinensis, deel 4, William Curtis (1781-1784)