Stengels: Een ondergedoken plant. De cilindrische, sterk vertakte, niet meer dan 1 mm dikke stengels staan rechtop, met onderaan vrij lange (tot 1 dm) stengelleden. Naar boven toe zijn de leden korter en daardoor staan daar de bladen schijnbaar in bundels. Ze zijn begroeid met verspreide stekels. De stengels sterven onderaan af en verdelen zich vlot in verschillende individuen. Het kan op de bodem van stilstaande of langzaam stromende wateren soms grote stukken bedekken.
Bladeren: De stijve, smal langwerpige, bochtige bladen zijn 1-6 mm breed. De randen en vaak ook de middennerf is aan de onderkant stekelig getand. De bladscheden zijn meestal gaafrandig.
Bloemen: Eenslachtig. Tweehuizig. De meestal alleenstaande, groenige bloemen groeien in de bladoksels. De 3-4 mm grote mannelijke bloemen (met de meeldraden) zijn vierhokkig en springen met vier overlangse spleten open. Ze hebben een kroesvormige, buitenste bekleding, die aan de top gesnaveld is en in 1-4 korte, bruine stekeltanden uitloopt. Door het zwellen van de helmknop scheurt deze in onregelmatige terugslaande lobben. Het binnenste bloembekleedsel is met de helmknop vergroeid en springt met deze met vier omgerolde kleppen open. De stuifmeelkorrels in de helmknopjes zinken in het water en worden door de stempels van de vrouwelijke bloemen opgevangen. Het bloemsteeltje is hoogstens 2 mm. De zittende vrouwelijke bloemen hebben een eivormig vruchtbeginsel op een korte dikke stijl met meestal drie priemvormige stempels.
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. De langwerpig-eironde, licht grijsgele tot bruinachtige nootjes zijn iets afgeplat, met één glanzend, 3-5 mm lang zaadje met een onregelmatig patroon van vrij ronde mazen. Bovenaan zit meestal de stijlrest. Tweezaadlobbig.
Bodem: Zonnige, warme plaatsen in niet te ondiep (een halve meter tot enkele meters diep), matig voedselrijk, stilstaand of zwak stromend, kalkhoudend, zoet of zwak brak water met een bodem die bedekt is met een vrij dikke losse laag organisch materiaal.
Groeiplaatsen: Water (plassen, viskweekvijvers, petgaten, brede sloten en rivierlopen).
Verspreiding
Wereld: Alle werelddelen, voornamelijk in gematigde en warmere streken.
Nederland: Zeldzaam.
Vlaanderen: Zeer zeldzaam. Het meest in de Kempen.
Wallonië: Zeer zeldzaam.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Deutschlands flora, deel 11, J. Sturm, J.W. Sturm (1821-1825)
Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz, Prof. Dr. Otto Wilhelm Thomé (1885-1905)
Genera plantarum florae germanicae, Monocotyledones 2 Cyperaceae, deel 3, T.F.L. Nees von Esenbeck (1843)
Bilder ur Nordens Flora, deel 3, Carl Axel Magnus Lindman (1922-1926)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1888)
Journal of botany, British and foreign, deel 21, B. Seemann, F. Townsend (1883)