Bladeren: Op de bladscheden en vaak ook op de bovenkant van de bladeren zie je vrij dichte
en tamelijk lange haren. De bladen zijn 0,5-1 cm breed. Het tongetje is 1-2 mm lang.
Bloemen: Tweeslachtig. De aren zijn smal lijnvormig en staan met vier tot acht bij elkaar in de vorm van de vingers van een hand. De aartjes staan met twee bijeen. Ze zijn langwerpig, spits en 2½-3 mm. Het bovenste kelkkafje is half zo lang als het aartje. Het onderste kelkkafje is klein.
Bodem: Zonnige, warme, open plaatsen op droge tot vochtige, matig tot zeer voedselrijke, omgewerkte grond (zand en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Langs spoorwegen (tussen fijn grind van spoorbermen), tussen straatstenen, wegranden, ruigten, akkers (maisakkers), moestuinen, haventerreinen en langs afrasteringen.
Verspreiding
Wereld:
Alle werelddelen met een warm of gematigd klimaat, maar het ontbreekt in grote delen van Centraal-Afrika, Midden- en Noordoost-Azië en Noord-Europa.
Nederland: Vrij algemeen in stedelijke gebieden, in het oosten, midden en zuiden van het land en in Zeeland. Elders veel zeldzamer.
Vlaanderen: Algemeen.
Wallonië: Zeldzaam.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 18, Jan Kops en F.W. van Eeden (1889)
Deutschlands Flora in Abbildungen,
Jacob Sturm und Johann Georg Sturm
Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz, Prof. Dr. Otto Wilhelm Thomé (1885-1905)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1883)