Wilde planten in Nederland en België | |
Kleefkruid - Galium aparine
Frysk: Klevers
English: Cleavers
Français: Gaillet gratteron
Deutsch: Klettenlabkraut
Synoniemen:
Familie: Rubiaceae (Sterbladigenfamilie)
Naamgeving (Etymologie): Galium komt van het Griekse gala (melk). Vroeger werden deze planten gebruikt om melk te stremmen (kaasbereiding). Aparine komt van het Griekse apairo (grijpen).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Eenjarig.
Plantvorm: Kruid.
Winterknoppen: Therofyt.
Hoofdbloei: Juni t/m november.
Afmeting: 60-120(-200) cm.
|
|
|
|
Wortels: Worteldiepte 10 tot 50 cm.
Stengels: De dofgroene, vierkantige stengels zijn behaard op de knopen en maar weinig vertakt. Meestal hangen ze tussen andere planten. Ze zijn slap en breken gemakkelijk. De ribben hebben terugwijzende stekelhaartjes (weerhaakjes).
|
|
|
|
Bladeren: De bladen groeien voornamelijk in kransen van zes (soms tot negen). Ze zijn smal elliptisch ot lijnvormig, boven het midden het breedst, toegespitst en 4-8 mm breed. Op de randen en de onderkant zitten terugwijzende stekelhaartjes.
|
|
|
|
Bloemen: Tweeslachtig. De kleine bloemen staan afzonderlijk of met weinige bij elkaar in gesteelde, okselstandige bijschermen, die langs een groot deel van de stengel groeien (steeds in tweetallen). Meestal zijn ze omgeven door vier tot acht schutbladen. De bloemen hebben vier slippen, zijn vuilwit en worden 1½-2 mm. Bloemen met vier vergroeide kroonbladen, vier meeldraden op de vergroeide kroon en een onderstandig vruchtbeginsel met een stijl en twee stempels.
|
|
|
|
Vruchten: De afstaande vruchtstelen zijn recht. De dopvruchtjes (splitvruchtjes) groeien twee aan twee. Ze zijn bolvormig, groen of paarsachtig, 3-6 mm en met haakvormige, aan de voet verdikte borstelharen. Door die weerhaakjes blijven de vruchten aan de vacht van dieren hangen, die zo voor verspreiding zorgen. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
|
|
|
Biotoop
Bodem: Zonnige tot vaak licht beschaduwde plaatsen op droge tot meestal vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, omgewerkte grond (vrijwel alle grondsoorten, behalve hoogveen).
Groeiplaatsen: Bossen (loofbossen en rivier- en beekdalbossen), grienden, bemeste bosranden, struwelen, heggen (voedselrijke zomen), kapvlakten, in knotbomen, plantsoenen, akkers (akkers en akkerranden), waterkanten (oeverruigten langs plassen en rivieren en oeverwallen in het zoetwatergetijdengebied), zeeduinen (o.a. ruigten op strandvlakten), zeedijken (tussen stenen beschoeiingen), kiezelstranden, baggerstortplaatsen, moerassen (afgebrand rietland), puin, verwilderde tuinen, langs spoorwegen (langs verwaarloosde spoorsloten) en niet gemaaide dijken.
Verspreiding
Wereld: Alle werelddelen, voornamelijk in streken met een gematigd klimaat.
Nederland: Algemeen.
Vlaanderen: Algemeen.
Wallonië: Algemeen.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
2001-2022 K.M. Dijkstra - CC BY-NC-SA 3.0 NL