Naamgeving (Etymologie): Clinopodium is Oud-Grieks voor voetenbankje en komt van van klinoo (neerliggend) en podion (voetje), d.w.z. planten met een liggende stengel. Clinopodium verwijst naar de harige schutbladen, die een bankje voor de bloemen vormen. Waarschijnlijk werd echter vroeger tijm met deze naam bedoeld. Calamintha is afgeleid van het Griekse kalame (halm of stoppel) en menthe (munt).
Beschrijving (Klik op een afbeelding
om te vergroten).
Bladeren: De grijsgroene bladeren zijn 1-2 cm, eirond, zwak getand met twee tot vijf paar ondiepe tanden of ze zijn vrijwel niet getand. Ze zijn gesteeld en de zijnerven buigen van het blad af voor de bladrand.
Bloemen: Tweeslachtig. De bloemen groeien in kransen in een ijl bebladerde aar. Ze zijn wit of bleekroze, nauwelijks gevlekt en 0,9-1,5 cm. De kelk is 4-6 mm. De bovenste tanden zijn een 0,5-1 mm en de onderste 1-2 mm. De haren (haarkrans) in de keel van de kelkbuis steken min of meer naar buiten.
Bodem: Zonnige, soms licht beschaduwd, warme plaatsen op droge, matig voedselarme, stenige grond.
Groeiplaatsen: Rotsige hellingen, struwelen, heggen (kalkrijke zomen), wallen, oude muren, grasland (ruig grasland), waterkanten (grindrijke rivieroevers) en langs spoorwegen (spoorwegterreinen).
Verspreiding
Wereld: Middellandse
Zeegebied en Zuidwest-Europa. Ook in bergstreken in Zuid- en Midden-Europa en in het oosten van Groot-Britttanië. Oorspronkelijk noordelijk tot in Noord-Frankrijk.
Clinopodium calamintha
Clinopodium nepeta
Nederland: Zeldzaam in o.a. Zuid-Limburg en in enkele stedelijke gebieden. Ingeburgerd na 1900.
Vlaanderen: Zeldzaam.
Wallonië: Zeer zeldzaam.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 20, Jan Kops en F.W. van Eeden (1898)
Afbeeldingen der artseny-gewassen met derzelver Nederduitsche en Latynsche beschryvingen, deel 2, Martinus
Houttuyn (1796)
Berch calaminte Cruijdeboek, deel 2, Rembert Dodoens. Bloemen, welrieckende cruyden, saden, ende dyer ghelijcken (1554)