Frysk-Lytse pimpernel English-Salad Burnet en Fodder Burnet Français-Petite pimprenelle en Pimprenelle polygame Deutsch-Kleiner Wiesenknopf Synoniemen-Poterium sanguisorba, Sanguisorba minor subsp. minor, Sanguisorba minor subsp. balcarica, Sanguisorba minor subsp. polygama, Klein sorbenkruid Familie-Rosaceae (Rozenfamilie) Naamgeving (Etymologie)-Pimpernel komt van het Latijnse piperinus (als van peperkorrels), naar de vorm van de vruchten. Sanguisorba betekent bloedkruiden is afgeleid van sanguis (bloed) en sorbere (slurpen). Die naam staat in verband met het vroegere gebruik als bloedstelpend middel, maar volgens sommige anderen dachten de mensen vroeger dat het eten van deze plant door koeien, de melk bloederig zou kleuren. Minor betekent kleiner. Ondersoorten-Kleine pimpernel (Poterium sanguisorba subsp. sanguisorba) en Moespimpernel (Poterium sanguisorba subsp. balearicum). Moespimpernel wordt gekweekt als keukenkruid en kan ook verwilderd in bermen en op dijken voorkomen. De stengel is onderaan kaal of soms behaard. De blaadjes zijn meestal gesteeld, zelden zittend. De bloemhoofdjes zijn eivormig, zelden bolvormig. De schijnvrucht 3-8 mm lang, smal tot breed gevleugeld en begroeid met rondachtige of scherpe verhogingen.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten). Levensduur-Overblijvend. Plantvorm- Hemikryptofyt. Hoofdbloei-Mei t/m juli, maar soms t/m september. Afmeting-15-60 cm.
Wortels-Een penwortel.
Stengels-Polvormend. De rechtopstaande bloeistengels zijn onderaan behaard (zelden kaal).
Bladeren-De verspreidstaande, kortgesteelde of zittende, grijsgroene bladeren zijn oneven geveerd. De onderste bladeren met negen tot soms eenendertig eivormige deelblaadjes met aan beide kanten vier tot acht spitse tanden. De hoogste blaadjes zijn 0,5-2 cm en rond tot eivormig. De gelobde of gezaagde deelblaadjes zijn zittend tot kort gesteeld.
Bloemen-Eenslachtig. Eenhuizig. De bolvormige tot eivormige bloemhoofdjes zijn 1-2 cm. De bovenste bloemen hebben roodachtige stijlen, de vier bloemdekbladen zijn groenachtig en vaak paarsrood aangelopen. Elke bloem bevat tien tot dertig hangende meeldraden. Ze zijn drie tot vijf keer zo lang als de kelkbladen. De bovenste bloemen zijn vrouwelijk, de onderste mannelijk. De helmknoppen zijn geel, maar worden later bruin.
Vruchten en zaden-Een eenzadige dopvrucht of nootje. De gladde schijnvrucht is 3-5 mm lang, heeft smalle lijsten en een vrij duidelijke netvormige adering. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
Biotoop Bodem-Zonnige plaatsen op min of meer droge, voedselarme tot matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, kalkrijke en vaak humusarme grond (mergel, zavel, zandige rivierklei, duinzand en stenige plaatsen). Groeiplaatsen-Duingrasland, laagblijvend duinstruweel, struwelen, schraal grasland, kalkgrasland, kalkrijk hellinggrasland, bermen, rivierdijkgrasland, hoge delen van uiterwaarden, spoorwegterreinen en rotsachtige plaatsen. Verspreiding Wereld-Oorspronkelijk uit gematigde streken in Europa, Noord-Afrika en Zuidwest-Azië. Vanaf Turkije tot in Centraal-Azië is het een andere ondersoort. Moespimpernel-Europa. Nederland-Inheems. Vrij algemeen.
Moespimpernel-Niet ingeburgerd. Vrij algemeen. Vlaanderen-Inheems. Vrij algemeen. Moespimpernel-Niet ingeburgerd. Zeldzaam. Wallonië-Inheems. Vrij algemeen. 2001-2024 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl |