Bloemen: Tweeslachtig. De vier witte kroonbladen zijn priemvormig, zeer klein (ongeveer 0,5 mm) en iets korter dan de kelkbladen. Soms ontbreken de kroonbladen. Elke bloem heeft twee meeldraden. De bloemstelen zijn langer dan de bloemen.
Vruchten: Een doosvrucht. De gladde hauwtjes zijn ongeveer 1½ mm lang en 1-2½ mm breed. Bovenaan zijn ze iets ingesneden. Het vruchtsteeltje is ongeveer even lang als het hauwtje. Tweezaadlobbig.
Bodem: Zonnige, open plaatsen (pionier en tredplant) op vochtige, voedselrijke tot zeer voedselrijke, vaak verdichte, betreden of steenachtige grond (zand gemengd met veen of klei, zavel, leem en stenige plekken).
Groeiplaatsen: Braakliggende grond, akkers (akkers en akkerranden), plantsoenen, tussen straatstenen, kwekerijen, begraafplaatsen, boomgaarden, langs grindpaden
of
trottoirs naast grasvelden.
Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit Zuid-Amerika. Nu in alle werelddelen, in gebieden met een warm of gematigd klimaat.
Nederland: Algemeen, voornamelijk in stedelijke gebieden in het westen en zuiden. Zeldzamer in het noordoosten.
Vlaanderen: Algemeen.
Wallonië: Vrij algemeen.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 19, Jan Kops en F.W. van Eeden (1893)
Deutschlands flora, deel 16, J. Sturm, J.W. Sturm (1835-1837)
Flora Danica, Georg Christian
Oeder e.a. (1761-1888)
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 1, J.E. Sowerby (1863)
Flora Brasiliensis, deel 13 (1), C. Martius, A.G. Eichler, I. Urban (1865)
Mémoires de la Société d’Histoire Naturelle de Paris, P.J. Redouté (1799)
Illustrations of the British Flora, Walter Hood Fitch (1924)
Flora Argentina, deel 3, Carlos Bettfreund en F. Burmeister (1901)