|
Wilde planten in Nederland en België |
|
Klein hoefblad - Tussilago farfara
Frysk-Lyts hoefblêd
English-Coltsfoot
Français-Pas-d'âne
Deutsch-Huflattich
Synoniemen
Familie-Asteraceae (Composietenfamilie)
Naamgeving (Etymologie)-De Nederlandse naam heeft te maken met de vorm van het blad, dat lijkt op een paardenhoef. Tussilago betekent hoestverdrijver. Sinds de Romeinen geldt hoefblad als een middel tegen hoest. Farfara is afgeleid van het Latijnse far (meel) en fero (dragen).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur-Overblijvend.
Plantvorm-Geofyt.
Hoofdbloei-Februari t/m april.
Afmeting-7-25 cm.
|
|
|
|
Wortels-Een kruipende wortelstok met lange ondergrondse uitlopers (tot meer dan 1 meter).
|
|
|
|
Stengels-De bloeistengels staan rechtop en zijn niet vertakt. De stengels hebben eironde tot langwerpig-lancetvormige, groene, bruinrode tot roodachtige schubben en ze zijn spinragachtig behaard.
|
|
|
|
Bladeren-De bladen verschijnen na de bloemen. Ze zijn wortelstandig, vrij rond, 10-20 (-30) cm breed en met een hartvormige voet. De bladrand is hoekig en ongelijk getand (iets verdikt en paarsbruin tot zwartachtig). Van boven zijn de bladen spinnenwebachtig behaard. Later worden ze tussen de nerven kaal. Van onderen zijn ze witviltig. De bladen hebben een zijdelings afgeplatte en niet geribde steel.
|
|
|
|
Bloemen-Eenslachtig. Eenhuizig. De bloemen verschijnen voor de bladen. De bloeistengels dragen maar één bloemhoofdje. Het gele, eerst opgerichte, maar later knikkende hoofdje is 2-3 cm. De bloemen hebben buisbloemen en zeer smalle vrouwelijke lintbloemen. De vrouwelijke bloemen hebben een onderstandig vruchtbeginsel met stijl en twee stempels. De omwindselbladen staan in één rij.
|
|
|
|
Vruchten en zaden-Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn dun, cilindervormig en worden tot 1 cm lang. Het vruchtpluis bestaat uit enige kransen van zijdeachtige sneeuwwitte haren, die ongeveer drie keer zo lang zijn als de zaadjes. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
|
|
|
|
Biotoop
Bodem-Zonnige, open plaatsen (pionier) op vochtige, voedselrijke, omgewerkte, zwak zure tot vaak kalkhoudende grond (zand, leem, lichte klei, mergel en stenige grond).
Groeiplaatsen-Dijken, nieuwe of omgewerkte bermen, voedselrijke ruigten, akkers, duinen, kwelplekken, puin, steengroeven, braakliggende grond, plantsoenen, gronddepots, langs boswegen, bosranden, heggen, spoordijken en rivierstrandjes.
Verspreiding
Wereld-Oorspronkelijk uit Europa, West- en Midden-Azië en Noordwest-Afrika.
Nederland-Inheems. Algemeen.
Vlaanderen-Inheems. Algemeen.
Wallonië-Inheems. Algemeen.
Toepassingen
Om zijn geheimzinnige eigenschap, eerst bloemen en dan pas bladeren, stond het te boek als Filius ante patrem. de zoon voor de vader. In de keuken worden jonge bladeren en scheuten gebruikt in salades en soepen, maar vroeger was de geneeskundige waarde het belangrijkst. De gedroogde bladeren werden verwerkt tot kruidensigaretten, en met stroop en suiker tot hoesttabletten, ter bestrijding van hoest en astmatische klachten. Een andere toepassing was om bladeren te koken in droesem en met salpeter in de zon te drogen. Dit poeder werd in tondeldozen gebruikt om vuur te maken. Door de meeste zoogdieren wordt de plant niet gevreten. Veel volksnamen verwijzen naar de hoefvorm van het blad.
2001-2023 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl