Naamgeving (Etymologie): Allium komt van het Griekse aglis (knoflook), dat is ontstaan uit glis (iets kroms of rond), dat verwijst naar de bol van de looksoorten. Allium zou echter ook afkomstig kunnen zijn van het Keltische all (warm, scherp of brandend), dat slaat op de eigenschappen van de plant. Vineale betekent wijnachtig of wijnkleurig.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Bladeren: De grijsgroene, priemvormige bladen zijn hol, halfrond tot rond, aan de voet driekantig buisvormig, geribd en zwak gootvormig. De wortelstandige bladen komen tot de helft van de lengte van de stengels. Ze verwelken al in de vroege zomer.
Bloemen: Tweeslachtig. Het omwindsel is één-kleppig, plotseling lang toegespitst, even lang als of langer dan de bloeiwijze en meestal spoedig afvallend. De bloemen staan op lange, slanke (tot 2,5 cm lang), rechte, iets paarse stelen in een losbloemig scherm., dat eerst wordt bedekt door een vliezig schutblad. De bloemen steken boven de broedbolletjes uit. De bloeiwijze bevat broedbolletjes gemengd met vrij kleine bloemen of vaker alleen maar bleke tot paarse broedbolletjes.
Het bloemdek is, als het tenminste aanwezig is min of meer klokvormig, roze, paars of groenachtig wit en 2 tot 4½ mm lang. De bloemdekbladen zijn lancetvormig met gladde kiel, stomp of iets spits en korter dan de meeldraden. Er zijn zes meeldraden. Deze zijn eerst ongeveer even lang als de bloemdekbladen, maar later worden zij dubbel zo lang. De binnenste helmdraden zijn aan de voet verbreed en hebben aan beide kanten een draadvormige, vaak boven ineengedraaide tand. Daartussen ligt het priemvormig middendeel
van de helmdraad, dat met het helmknopje erop ongeveer even lang is als de zijslippen en langer dan het ongespleten deel van de helmdraad. Het vruchtbeginsel is bovenstandig, met stijl en stempel.
Vruchten: Een doosvrucht. Vaak zijn er i.p.v. zaden alleen broedbolletjes, die op de grond weer kunnen uitgroeien tot nieuwe planten. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Eenzaadlobbig.
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrjke tot voedselrijke,
vaak iets omgewerkte en kalkhoudende grond (zavel, klei, leem, löss, mergel, zand en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Grasland (o.a. weiland en hogere delen van uiterwaarden), bermen, lanen, bossen, bosranden (voedselrijke zomen), zeeduinen (ruderale plaatsen), rivierduinen,
stadswallen, parken, wijngaarden,
iets ruderale terreinen, langs spoorwegen (spoorbermen), rivierdijken en rotsachtige plaatsen.
Verspreiding
Wereld: Voornamelijk in Europa, behalve in het noorden en noordoosten. Ingeburgerd in o.a. Noord-Amerika.
Nederland: Algemeen, maar zeldzamer in het noordoosten van het land en in Flevoland.
Vlaanderen: Algemeen.
Wallonië: Vrij algemeen, maar veel zeldzamer in de Ardennen.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 2, Jan Kops (1807)
Allium sylvestre
Cruijdeboek, deel 5, Rembert Dodoens. Cruyden, wortelen ende vruchten, diemen in die spijse ghebruyckt (1554)
Icones plantarum medico-oeconomico-technologicarum, deel 3, F.B. Vietz (1806)
Iconographia botanica seu plantae criticae, H.G.L. Reichenbach (1823-1832)
Svensk botanik, deel 10, J.W. Palmstruch e.a. (1807-1838)
Bilder ur Nordens Flora, deel 2, Carl Axel Magnus Lindman (1922-1926)
Illustrations of the British Flora, Walter Hood Fitch (1924)
Ampeloprasson - Allium sylvestre tenuifolium
Plantarum seu stirpium icones, deel 1, M. de Lobel (1581)
Unkrauttaflen - Weed plates - Planches des mauvaises herbes - Ugressplansjer, E. Korsmo (1934-1938)
New Kreüterbuch, L. Fuchs (1543)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1883)
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 9, J.E. Sowerby (1869)