Naamgeving (Etymologie): De naam wolfsmelk heeft te maken met het giftige melksap dat vrijkomt als de stengels doorbreekt. Het sap heeft een bijtend en branderig (met name voor huid en ogen) effect en de 'wolf' (in de betekenis van de duivel) werd gezien als de veroorzaker.
Er zijn twee verklaringen van de wetenschappelijke naam Euphorbia.
1. Euphorbia is genoemd naar Euphorbios, de Griekse lijfarts van koning Juba de Tweede van Mauretanië. Hij gebruikte planten van het geslacht Euphorbia als geneeskruid.
2. Euphorbia komt van eu (goed) en pherboo (voeden), omdat het melksap werd gebruikt ter genezing van teringlijders.
Lathyris verwijst naar het geslacht Lathyrus.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Bladeren: De blauwgroene, kruisgewijs tegenoverstaande bladeren zijn langwerpig driehoekig tot lijnvormig, niet getand, hebben geen steel en worden naar de voet (hartvormig) breder. De middennerf valt duidelijk op. De schutbladen zijn driehoekig-eirond, toegespitst en helder groen.
Bloemen: Eenslachtig. Eenhuizig. De bloeiwijze staat wijd uit aan de stengeluiteinden en bestaat uit twee tot zes schermvormig bij elkaar staande bijschermen met lange assen. De gele honingklieren op de rand van de schijnbloemen hebben de vorm van een halve maan en dragen korte, stompe hoorntjes. De blauwgroene schutbladen zijn duidelijk kleiner dan de stengelbladen. Op de bovenstandige vruchtbeginsels zie je donkere strepen. Er is één stijl met drie stempels.
Vruchten: Een kluisvrucht. De gladde, maar een weinig gerimpelde vruchten zijn 1,3-1,7 cm. De zaden zijn bruin of grijs en hebben een mazenpatroon. Tweezaadlobbig.
Bodem: Zonnige, open plaatsen (pioniervegetatie) op vochtige, voedselrijke, vaak kalkhoudende, verstoorde grond (zand, leem en klei).
Groeiplaatsen: Moestuinen, akkers (kalkrijke akkers), ruderale plaatsen, omgewerkte grond, braakliggende grond, bermen (open plekken), stortplaatsen en langs spoorwegen (spoorbermen, vooral in volkstuinen langs het spoor).
Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit Zuidwest-Azië, Noord-Afrika en Zuid-Europa. Elders min of meer ingeburgerd.
Nederland: Vrij algemeen. Het meest in Zuid-Limburg en in stedelijke gebieden.
Vlaanderen: Vrij algemeen in geburgerd.
Wallonië: Vrij algemeen in geburgerd.
Toepassingen
Vroeger
werd ze als purgeermiddel gebruikt, maar vanwege haar giftigheid gebeurt dat nu niet meer. Ze wordt nog geregeld aangeplant omdat ze mollen en woelmuizen uit de tuin zou weren.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 11, Jan Kops en P. M. E. Gevers Deijnoot (1853)
Afbeeldingen der artseny-gewassen met derzelver Nederduitsche en Latynsche beschryvingen, deel 1, Dirk Leonard Oskamp (1796)
Cruijdeboek, deel 3, Rembert Dodoens. Wortelen, medecynale cruyden, ende quaden hinderlijcke ghewassen (1554)
Deutschlands Flora in Abbildungen, Jacob Sturm und Johann Georg Sturm
New Kreüterbuch, P.A. Mattioli (1563)
New Kreüterbuch, L. Fuchs (1543)
A curious herbal, deel 1, E. Blackwell (1737)
Herbarium Blackwellianum, deel 2, E. Blackwell (1754)
Flore médicale, deel 3, F.P. Chaumeton (1830)
Illustratio systematis sexualis Linnaei, J.S. Miller (Mueller, Müller), M.B. Borckhausen, (1770-1777)
Sämmtliche Giftgewächse Deutschlands, E. Winkler (1853)
Genera plantarum florae germanicae, Dicotyledones 1, Monochlamidae, deel 1, T.F.L. Nees von Esenbeck (1835)
Plantae medicinales, deel 1, Nees von Esenbeck, M.F. Wijhe, A. Henry (1828-1833)
English Botany, or Coloured Figures of British Plants, deel 8, J.E. Sowerby (1868)
Flora Parisiensis, deel 2, P. Bulliard (1776-1781)
Herbier de la France, deel 3, P. Bulliard (1776-1783)
Cataputia vulgaris
Hortus Eystettensis, deel 3, Bessler, Basilius (1620)
Cataputia minor Plantarum seu stirpium icones, deel 1, M. de Lobel (1581)