Naamgeving (Etymologie): Glyceria komt van het Griekse glyceros (zacht), hetgeen slaat op de zoete smaak van de vruchtjes. Fluitans betekent drijvend, op of in stromend water.
Kruising: Bastaardvlotgras (zie bij Stomp vlotgras) is de bastaard van Stomp vlotgras en Mannagras.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Stengels: In het water heeft Mannagras vaak vlottende stengels met voor een deel drijvende bladeren. Op het land zijn de grijsgroene stengels opstijgend tot rechtopstaand. Matten vormend.
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Bladeren: Voor de ontplooiing zijn de bladen gevouwen. De vaak wat grijsgroene bladeren zijn 0,5-1 cm breed. Ze zijn enigszins ruw en in een spitse top versmald. De afgeplatte bladscheden zijn meestal glad. Het vliezige tongetje wordt tot 1 cm lang en is ingesneden.
Bloemen: Tweeslachtig. De bloempluim is ijl en onderbroken en bevat meestal niet veel bloemen. Verder is de pluim weinig vertakt, vaak gekromd, naar één kant gekeerd en later samengetrokken. Op de onderste knoop zitten één, twee of heel soms drie zijtakken. Pluimtakken met één tot vier aartjes. De aartjes zijn 1-2½ cm lang en vrij losbloemig. Een aartje kan tot negen bloemen bevatten. Het onderste kroonkafje is 6-7 mm, aan de top versmald en heeft een gave rand. Er zijn twee
stompe kelkkafjes met één nerf. Het bovenste kelkafje is het grootst. De kafjes zijn niet genaald. De helmknoppen zijn 1½ tot 3 mm en paars of soms geel van kleur. Het vruchtbeginsel is bovenstandig met twee stijlen.
Bodem: Zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen op natte, voedselrijke tot zeer voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond eCC BY-SA 4.0n in ondiep, voedselrijk tot zeer voedselrijk, stilstaand of stromend water (allerlei grondsoorten).
Groeiplaatsen:
Waterkanten en water (sloten, beken, rivieren, poelen, kanalen, greppels, bij drinkplaatsen, klein ondiep en eventueel tijdelijk droogvallend
water en pas gegraven vijvers), moerassen (ondiepe verlandingsvegetaties), bossen (langs en op bospaden en gootjes langs onverharde boswegen), heide (heidevennen met een verhoogde stikstofrijkdom), grasland (weiland), in wagensporen en op kwelplekken.
Verspreiding
Wereld: West-Azië, Noordwest-Afrika en het grootste deel van Europa. Noordelijk tot ongeveer de poolcirkel. Ingeburgerd in Noord- en Zuid-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland.
Nederland: Algemeen.
Vlaanderen: Algemeen.
Wallonië: Vrij algemeen.
Toepassingen
Om zijn sappigheid, zoete smaak en voedzaamheid wordt het graag door het vee afgegraasd.
Oude illustraties
(Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 8, Jan Kops en Herman Christiaan van Hall (1844)
Afbeeldingen der artseny-gewassen
met derzelver Nederduitsche en Latynsche beschryvingen. Deel 3 (1796)
Deutschlands Flora in Abbildungen, Jacob Sturm und Johann Georg Sturm
Flora von Deutschland, Österreich und der Schweiz, Prof. Dr. Otto Wilhelm Thomé (1885-1905)
Svensk botanik, deel 2, J.W. Palmstruch e.a. (1803)
Bilder ur Nordens Flora, deel 3, Carl Axel Magnus Lindman (1922-1926)
Atlas des plantes de France, deel 3, Amédée Masclef (1893)
Plantae per Galliam, Hispaniam et Italiam observatae, J. Barrellier (1714)
Fig. 1-19
Genera plantarum florae germanicae, Monocotyledones 1 Graminae, deel 2, T.F.L. Nees von Esenbeck (1843)
Plantarum indigenarum et exoticarum Icones ad vivum coloratae, deel 3 (1790)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1883)
Flora Londinensis, deel 1, William Curtis (1775-1777)
Gramen aquis innatans Plantarum seu stirpium icones, deel 1, M. de Lobel (1581)