Bloemen: Tweeslachtig. De bloeiwijze bevat hoogstens acht glanzend zwartbruine aren, die afwisselend in twee rijen op de hoofdas staan. Ze zijn 1-2 cm lang, ongeveer half zo breed en hebben aan de voet meestal geen schutblad. Als dit schutblad wel aanwezig is, dan is het korter dan de bloeiwijze. De aren hebben aan de voet een kafjesachtig schutblad. Zelden zijn er meer dan drie bloemen, maar soms zijn het er twee tot zes. De stijl heeft twee stempels.
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn afgeplat, spoelvormig en naar de voet en de top geleidelijk versmald. Ze zijn gesnaveld (dit is de stijlrest). Zonder deze snavel zijn ze ruim 3 mm lang. Eenzaadlobbig.
Bodem: Zonnige, open tot begroeide plaatsen op natte, matig voedselrijke, zilte, vaak verdichte, kalkhoudende grond. Op zelden door de zee overspoelde plaatsen (slibhoudend zand).
Groeiplaatsen: Grasland (zilt grasland), kwelders (hoge kwelders), zeeduinen (strandvlakten die nog met de zee in verbinding staan), afgesloten laagten en langs veepaadjes.
Verspreiding
Wereld: Koelere streken op het noordelijk halfrond. In Noord- en Centraal-Azië, Noord-Amerika en in het kustgebied van Noord-Europa. In Noordoost-Duitsland en Polen ook verder landinwaarts. Zuidelijk tot in Nederland.
Nederland: Zeldzaam op de Waddeneilanden en zeer zeldzaam of verdwenen in het Lauwersmeergebied, aan
de Friese IJsselmeerkust, op Goeree en bij Cadzand.
Vlaanderen: Niet in Vlaanderen.
Wallonië: Niet in Wallonië.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Deutschlands flora, deel 19, J. Sturm, J.W. Sturm (1841-1843)
Fig. 13-17
Genera plantarum florae germanicae, Monocotyledones 2 Cyperaceae, deel 3, T.F.L. Nees von Esenbeck (1843)
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1883)
Illustrations of the British Flora, Walter Hood Fitch (1924)