Naamgeving (Etymologie): Leontodon komt van het Griekse leon (leeuw) en odons (tand), naar de puntige slippen van de bladrand. Hispidus betekent ruwharig of ruig.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Stengels: De stengels zijn meestal niet vertakt. Ze zijn witbehaard en dragen één bloemhoofdje en één tot drie schubvormige bladeren. Onder het hoofdje is de stengel vaak verdikt.
Bladeren: De wortelbladeren zijn langwerpig met de grootste breedte boven het midden. Verder zijn ze veervormig bochtig gelobd tot gespleten. Ze zijn kaal of ze hebben gegaffelde haren. De bladsteel is gevleugeld.
Bloemen: Tweeslachtig. De gele bloemhoofdjes zijn 2-4 cm groot. Voor de bloei knikken ze. Er zijn alleen lintbloemen. De buitenste lintbloemen hebben van onderen een blauwgrijze of soms een oranje of roodachtige lengtestreep. De omwindselbladen zijn lijnvormig-langwerpig en begroeid met witte borstelharen.
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaadjes zijn recht. De snavel is 2-4 mm lang. Het vruchtpluis bestaat uit een buitenste rij van enkelvoudige en een binnenste rij van geveerde haren. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
Bodem: Zonnige, vrij open plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, humushoudende, basische en kalkrijke grond (mergel, löss, puin en lichte tot zandige klei, veel minder op zand).
Groeiplaatsen: Grasland (kalkgrasland), rivierdijken, uiterwaarden, afgravingen (leemgroeven), bermen en puin in de bergen.
Verspreiding
Wereld: Zuidwest-Azië, op de Canarische eilanden en in Europa, behalve in het hoge noorden.
Nederland: Vrij zeldzaam, maar plaatselijk vrij algemeen in Zuid-Limburg en in het rivierengebied. Elders vaak zeer zeldzaam of ontbrekend.