Naamgeving (Etymologie): Rudbeckia is door Linnaeus genoemd naar zijn leraar Olaf Rudbeck, een Zweedse botanist (1660-1710). Laciniata betekent gelobd.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Overblijvend.
Plantvorm: Kruid.
Winterknoppen: Geofyt.
Bloeimaanden: Juni, juli, augustus, september en oktober.
Andrea Moro - dryades.units.it/cercapiante - CC BY-SA 4.0
Bladeren: De verspreidstaande bladeren zijn gesteeld en grof getand tot gaafrandig. De onderste bladeren zijn diep drie- tot zevendelig. De slippen zijn grof getand tot dieper ingesneden, de middelste meestal driedelig en de bovenste ongedeeld.
Bloemen: Polygaam. De bloemhoofdjes staan afzonderlijk of met enkele bij elkaar. Ze zijn 6-10 cm en hebben een lange steel. De lintbloemen en buisbloemen zijn goudgeel. Ze hebben een geelgroene kegelvormig gewelfde schijf.
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. Het vruchtpluis vormt een getand 'kroontje'. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
Bodem: Licht beschaduwde plaatsen op natte, voedselrijke grond.
Groeiplaatsen: Waterkanten (rivieren, beken en kanalen), moerassen (verlandingszones van kolken en rietland), rivierdijken, ruigten (natte ruigten en rivierbegeleidende ruigten) en bosranden (grienden).
Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit
Noord-Amerika. Ingeburgerd in Europa, vooral in Midden-Europa, maar ook in Groot-Brittannië.
Nederland: Zeldzaam. Vaak onbestendig. Ingeburgerd in de 19de eeuw.
Vlaanderen: Zeldzaam. In de vallei van de Kleine Nete bij Lier al zeker al sinds 1849.
Wallonië: Zeer zeldzaam ingeburgerd.