Bladeren: De bladeren vormen rozetten. De onderwaterbladeren zijn lintvormig, vrij donker groen en worden tot 1 cm breed en tot 70 cm lang. Aan de top zijn ze in een driehoekige punt versmald. De luchtbladeren hebben een smal spatelvormige bladschijf, die geleidelijk in de steel versmald. Meestal hebben ze een vrij stompe top.
Bloemen: Tweeslachtig. De bloemen kunnen zowel onder water (ze gaan dan niet open) als op het land bloeien en vruchtzetten. De bloempluim is vaak breder dan hoog. Na de bloei knikken de pluimtakken soms iets terug. De 4-7 mm grote bloemen zijn wit en soms hebben ze een paars aangelopen rand. De kroonbladen zijn langer dan de kelk. De stij lis omgekruld.
Bodem: Zonnige plaatsen in of en langs stilstaand of zwak stromend, ondiep (tot 70 cm), matig voedselrijk tot voedselrijk, maar weinig of niet verontreinigd, zoet of zwak brak, kalkhoudend, helder water met een bodem van klei en soms veen of humeus zand.
Groeiplaatsen: Waterkanten en water (in meestal wat grotere plassen aan de buitenrand van de oevervegetatie, in en langs sloten tussen bollenvelden, sloten langs spoorwegen, wielen en kleigaten), zeeduinen (infiltratiegebieden) en opgespoten grond (natte delen).
Verspreiding
Wereld: Gematigde streken op het noordelijk halfrond.
Nederland: Vrij
zeldzaam. Het meest in Zuid-Holland en in het rivierengebied.
Vlaanderen: Zeer zeldzaam.
Wallonië: Zeer zeldzaam in het Maasgebied (op één plek).