Wilde planten in Nederland en België | ||
Snavelzegge - Carex rostrata
Frysk: Snaffelsigge
English: Bottle Sedge
Français: Laîche à bec
Deutsch: Schnabel-Segge
Synoniemen:
Familie: Cyperaceae (Cypergrassenfamilie)
Naamgeving (Etymologie): Zegge stamt uit het Indogermaanse woord seq (snijden). Carex is zeer waarschijnlijk afgeleid van het Latijnse ceiro (ik snij), een verwijzing naar de scherpe kanten van de bladeren. Rostrata betekent gesnaveld.
Kruising: Snavelzegge kan een bastaard vormen met Blaaszegge (Carex x involuta).
Carex x involuta is de hybride van Snavelzegge (Carex rostrata) met Blaaszegge (C. vesicaria). Daar beide oudersoorten relatief veel op elkaar lijken, is het herkennen van de hybride niet altijd eenvoudig op het eerste gezicht. Carex rostrata heeft evenwel huidmondjes op de bovenzijde van het blad, C. vesicaria op de onderzijde en de hybride aan beide zijden. Dit kan men het beste constateren aan vers materiaal in het veld, met een goede loep. De huidmondjes, die zich in rijen bevinden, zijn
dan als hele kleine witte stipjes waarneembaar. De hybride oogt in het veld als een ietwat vreemde C. vesicaria, met vrouwelijke aartjes die meer op C. rostrata lijken. De urntjes zijn leeg, maar dat komt soms (ogenschijnlijk) ook voor bij beide ouders. Er is slechts een beperkt aantal vondsten van deze hybride in ons land bekend. Waarschijnlijk wordt ze over het hoofd gezien vanwege de grote gelijkenis met beide ouders. Waar beide ouders samen voorkomen dient men evenwel alert te zijn.
Jacob Koopman, 2014 - CC
BY-SA 3.0
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Overblijvend.
Plantvorm: Kruid.
Winterknoppen: Helofyt of hemikryptofyt.
Bloeimaanden: Mei en juni.
Afmeting: 30-100 cm.
| |
|
|
Wortels: Lange, kruipende, vertakte wortelstokken met uitlopers.
|
|
|
|
Stengels: De rechtopstaande stengels zijn stomp driekantig, glad en alleen in de bloeiwijze iets ruw. Ze zijn ongeveer 2 mm dik. De onderste scheden zijn rozeachtig, maar later worden ze paarsbruin. Ze zijn dik, wat sponsachtig en gaan tenslotte rafelen.
|
|
Bladeren: De gootvormige, smalle en kale bladen zijn 2-5 mm breed. Van boven zijn ze blauwgrijs en van onderen glanzend donkergroen. Ze hebben dwarsverbindingen tussen de nerven en een lange driekantige top. De bladschede is kaal. Het tongetje is stomp. De langste bladeren steken vaak ver boven de bloeiwijze uit.
| |
|
|
Bloemen: Eenslachtig. Eenhuizig. De bloeiwijze bestaat uit twee of meer mannelijke aren dicht bij elkaar boven aan de stengel en daaronder twee of soms meer van elkaar verwijderd staande, kort gesteelde tot vrijwel zittende, vrij dikke, cilindervormige en rechtopstaande vrouwelijke aren. De bloemen hebben drie stempels. De schutbladen van de vrouwelijke aren zijn bladachtig, vrijwel zonder schede en meestal even lang of langer dan de bloeiwijze.
|
|
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes zijn 3-5 mm. Ze zijn eivormig, geelgroen, maar worden later lichtbruin. Ze staan bijna recht af en zijn toegespitst in de dunne, ondiep gespleten, 1-1½ mm lange snavel. De driekantige zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Eenzaadlobbig.
|
Biotoop
Bodem: Zonnige, vrij open plaatsen op natte, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot zure grond en in zoet, ondiep, neutraal tot zuur, voedselarm tot matig voedselrijk water (zand, leem en laagveen).
Groeiplaatsen: Waterkanten en water (greppels, hoogveenpoelen, andere poelen, plasjes, petgaten, verlandende sloten, heidevennen, uitgeveende heideplasjes waar zand instuift en droogvallende vennen met een zandbodem) en moerassen (veenmoerassen).
Verspreiding
Wereld: Koude en gematigde streken op het noordelijk halfrond.
Nederland: Vrij algemeen in het noorden, oosten, midden en zuiden van het land. Elders veel zeldzamer.
Vlaanderen: Vrij algemeen. Het meest in de Kempen.
Wallonië: Vrij algemeen. Het meest in de Ardennen en in Lotharingen.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
2001-2021 K.M. Dijkstra - CC BY-NC-SA 3.0 NL