Naamgeving (Etymologie): uncus komt van het Latijnse jungere (verbinden), omdat soorten van dit geslacht werden gebruikt als bind- en vlechtmateriaal. Tenuis betekent dun of fijn.
Ondersoort: Juncus tenuis subsp. anthelatus
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Overblijvend.
Plantvorm: Kruid.
Winterknoppen: Hemikryptofyt.of vaste plant met de winterknoppen
op of iets onder de grond, zodat deze worden beschermd door deribben
Stengels: De rechtopstaande, dunne stengels zijn taai, staan dicht op elkaar en hebben lange, grasachtige, rechtopstaande bladeren aan de voet. Tengere rus vormt dichte pollen.
Bladeren: De bladeren zijn grasgroen tot geelgroen, zonder glanzende middenstreep. De bladschede is lichtbruin en verweert tenslotte tot vezels. De bladschijf is grasachtig en wordt tot 1½ mm breed.
Bloemen: Tweeslachtig. De bloeiwijze is tamelijk rijkbloemig, vaak min of meer samengetrokken of soms losbloemig en wordt tot 20 cm lang. Vaak steken één of twee schutbladen boven de bloeiwijze uit. De zes bloemdekbladen hebben drie nerven. Ze zijn strokleurig met een vliezige rand. Onderling zijn ze ongeveer even lang en hebben een maximaal 0,5 cm lange, langwerpige, zeer spitse top. Bloemen met zes meeldraden en een bovenstandig vruchtbeginsel met een stijl met drie stempels.
Vruchten: Een driezadige, eivormige doosvrucht. De bloemdekbladen steken boven de vrucht uit. De zaden zijn kleverig. Ze zijn langlevend (langer dan vijf jaar). Eenzaadlobbig.
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde, vrij open, verstoorde plaatsen op vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure, kalkarme en vaak humusarme, verdichte grond (zand en stenige plaatsen).
Groeiplaatsen: Heide, bossen (langs bospaden), bermen (onverharde wegen), karrensporen, tussen straatstenen, langs spoorwegen (tussen sintels van spoorwegterreinen),
zeeduinen en waterkanten
(langs greppels en droge sloten).
Verspreiding
Wereld: Oorspronkelijk uit Noord-Amerika en mogelijk ook uit Ierland en Schotland. Sinds het begin van de 19de eeuw heeft deze rus zich over andere delen van de wereld verspreid. Het komt nu voor in West- en Midden-Europa, in Oost-Azië, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Amerika en op de Azoren.
Nederland: Algemeen, maar zeldzaam op kleigronden. Voor het eerst gevonden in 1821 bij De Bilt.
Vlaanderen: Algemeen. Het meest in de Kempen.
Wallonië: Vrij algemeen.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 9, Jan Kops en Johannes Everhardus van der Trappen (1846)
Deutschlands Flora in
Abbildungen, Jacob Sturm und Johann Georg Sturm
Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1883)