Frysk-Stjerhyasint English-Alpine Squill Franç ais-Scille à deux feuilles Deutsch-Zweiblä ttriger Blaustern Synoniemen Familie-Asparagaceae (Aspergefamilie) Naamgeving (Etymologie)-Scilla komt of van het Griekse scullein (schaden), omdat de bol van Scilla officinalis zeer vergiftig is of het komt van het Griekse schidzoo (splijten) en zou dan slaan op de lagen van de bolschubben, die geleidelijk los komen of van killoo (bewegen) vanwege de bolronde bol. Bifolia betekent tweebladig. Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten). Levensduur-Overblijvend. Levensduur-Geofyt Hoofdbloei-Maart en april. Afmeting-10-25 cm.
Wortels-Een eironde of bolronde bol, die tot 2 cm dik wordt.
Stengels-De rechtopstaande. onbehaarde stengels zijn rolrond. Er is meestal slechts een bloemstengel.
Bladeren-Meestal zijn er twee wortelstandige bladen (zelden zijn het er drie). Ze omsluiten de bloemstengel ongeveer tot het midden en zijn in het bovenste deel rechtop-afstaand en gaafrandig. Ze zijn breed lijnvormig, gootvormig, stengelomvattend en worden tot 10 cm lang. Aan de kapvormige top zijn ze stomp. Ze verschijnen vrijwel tegelijk met de bloemen.
Bloemen-Tweeslachtig. De bloemen zitten in korte losbloemige trossen met twee tot zes (soms tot acht) bloemen. Ze zijn blauw of heel soms paars, wit of roze en 1-1,8 cm groot. De bloemen staan rechtop en zijn dus niet knikkend. De zes bloembladen zijn niet vergroeid. Ze zijn stervormig en 0,6-1,2 cm lang en 2-3 mm breed. De bloemdekbladen wijken van de voet af uit elkaar. Tijdens de bloei is het vruchtbeginsel paars bij paarsbloemige exemplaren, maar wit tot witbruin bij witbloemige planten. De stijl is draadvormig, met een stompe stempel. Er zijn zes meeldraden, die korter zijn dan het bloemdek. De helmdraden zijn niet-verbreed en zijn ingeplant aan de basis van de bloembladen.
Vruchten en zaden-Een bijna bolronde, stomp-driehoekige, 7-8 mm lange doosvrucht. De hokjes zijn 5-6-zadig en de zaden zijn rondachtig of langwerpig, zwart of bruin. Eenzaadlobbig.
Biotoop Bodem-Licht beschaduwde, soms zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, humeuze, vaak kalkhoudende grond. Groeiplaatsen-Loofbossen (o.a. bij buitenplaatsen), struwelen en kreupelhout. Verspreiding Wereld-Europa, behalve in het noorden en in Zuidwest-Azië . Nederland-Ingeburgerd in de 17de eeuw. Zeldzaam. Vlaanderen-Ingeburgerd. Zeer zeldzaam. Wallonië -Inheems. Zeldzaam. 2001-2024 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl |