Naamgeving (Etymologie): Agrimonia kan zijn samengesteld uit de Griekse woorden Agros (veld) en Monas (eenzaam). De naam kan ook afkomstig zijn van de Griekse naam argremone (vlek op het oog of grauwe staar). Deze naam werd aan planten gegeven die een genezende werking op de ogen zouden hebben. Procera betekent slank of hoog.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Bladeren: De bladeren zijn geelachtig groen en afgebroken geveerd. Er zijn drie tot zes paar, 2-6 cm lange, langwerpige deelblaadjes, die aan de top min of meer toegespitst zijn. Aan de onderkant zie je tussen de lange, stijve haren veel gelige klierknopjes. Bij wrijven verspreiden ze een zoetzure geur.
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. De vruchten zijn alleen bovenaan gegroefd. De buitenste rij stekels op de rand van de kelkbuis zijn terugggebogen (ze maken een scherpe hoek met de kelkbuis). De bloembodem is bekervormig en bij rijpe vruchten meer breed dan hoog. Tweezaadlobbig.
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op matig vochtige, matig voedselrijke, vaak leemhoudende en matig kalkhoudende tot matig kalkarme grond (leem, potklei, zavel en lemig zand).
Groeiplaatsen: Bossen (beekdalbossen en langs bospaden), bosranden, struwelen, grazige ruigten, bermen (ook licht beschaduwde plaatsen), langs spoorwegen (spoorbermen), zeeduinen
(duinbosjes), afgravingen (leemgroeven),
tichelgaten en waterkanten (oeverruigten).
Verspreiding
Wereld: West-, Midden- en Zuidoost-Europa. Van Zuid-Scandinavië tot in Ierland, Spanje, Roemenië en de noordelijke Balkan.
Nederland: Zeldzaam.
Vlaanderen: Zeldzaam.
Wallonië: Zeldzaam.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Flora Batava, deel 17, Jan Kops en F.W. van Eeden (1885)
Flora Danica Georg Christian
Oeder e.a. (1761-1888)