|
Wilde planten in Nederland en België |
|
Zomereik - Quercus robur
Frysk-Iik
English-Pedunculate Oak
Français-Chêne pédonculé
Deutsch-Stiel-Eiche
Synoniemen-Quercus pedunculata, Gewone eik
Familie-Fagaceae (Napjesdragersfamilie)
Naamgeving (Etymologie)-Quercus komt mogelijk van het keltische quer (fraai) en cuex (boom). Het kan ook van het Griekse karkos of kartos (kracht) afkomstig zijn, omdat de eik als zinnebeeld van kracht werd beschouwd. Robur betekent kracht.
Kruisingen-Zomereik kan een bastaard vormen met Wintereik (Quercus x rosacea). Ook met Donzige eik kan een bastaard worden gevormd (Quercus x kerneri).
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur-Overblijvend.
Plantvorm-Fanerofyt.
Hoofdbloei-Eind april en mei.
Afmeting-15-30 meter.
|
|
|
|
Wortels-Een penwortel.
Stam-Een vrijstaande boom heeft een brede open kroon. De schors is diep gekloofd (lengte-groeven) en lichtgrijs tot donkerbruin. Onder in de kroon splitst de hoofdstam zich in enige zware takken.
|
|
|
|
Takken-De knoestige takken staan ver uitgespreid. Ze zijn blauwachtig bruin, dof en kaal.
|
|
|
|
Bladeren-De verspreidstaande, veernervige, eironde, vaak dofgroene, onregelmatig gelobde bladeren hebben de grootste breedte boven het midden. Op de onderkant groeien eerst enige verspreide haren, maar later worden ze kaal. Ze hebben een afgeronde of iets hartvormige voet, twee oortjes (Wintereik heeft dat niet) aan de bladvoet en een zeer korte, tot ongeveer 7 mm lange bladsteel.
|
|
|
|
Bloemen-Eenslachtig. Eenhuizig. De hangende, mannelijke katjes zijn ijl en worden een paar cm lang. De vrouwelijke bloemen groeien met twee tot vijf bij elkaar in de oksels. Het onderstandig vruchtbeginsel heeft een stijl met drie stempels. Het bloemdek is zestallig. De tien meeldraden en de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang.
|
|
|
|
Vruchten en zaden-Een eenzadige dopvrucht of nootje. De napjes met de zwak giftige eikels zijn fijn behaard. Ze zijn grijsgroen en hebben een gemeenschappelijke lange steel (van 2-9 cm). De eikels groeien met één tot vijf bij elkaar. Ze zijn langwerpig-eivormig. Jonge eikels hebben donkere lengtestrepen. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
|
|
|
|
|
Biotoop
Bodem-Zonnige of licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot voedselrijke, zure tot kalkhoudende grond (van zand tot compacte klei).
Groeiplaatsen-Loofbossen, bosranden, struwelen, heggen, op de koppen van oude rivierduintjes, stuifzand, heide en kalkarme plaatsen in de duinen.
Verspreiding
Wereld-Oorspronkelijk uit vrijwel heel Europa en West-Azië.
Nederland-Inheems. Algemeen.
Vlaanderen-Inheems. Algemeen.
Wallonië-Inheems. Algemeen.
Toepassingen
Het hout is zeer duurzaam, ook onder water, vrij hard en een prima constructiemateriaal, zowel buiten (scheepsbouw) als binnen (meubels). De takken worden ook gebruikt als geriefhout voor hekpalen, omheiningen en bonenstaken. Takkenbossen werden gebruikt voor het stoken van bakkersovens. De nog gladde schors van jonge bomen bevat veel looistof, de schors werd vermalen tot eek of run, dat in de leerlooierij gebruikt werd. De eikels werden benut als varkensvoer. Om boerderijen op de zandgronden plantte men vroeger Zomereiken als bliksemafleider. Bij de Germanen was de boom heilig, zij hielden er hun vergaderingen onder.
2001-2023 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl