Wilde planten in Nederland en België | ||
Zwartblauwe rapunzel - Phyteuma nigrum
Frysk:
English: Black Rampion
Français: Raiponce noire
Deutsch: Schwarze Teufelskralle
Synoniemen: Phyteuma spicatum subsp. nigrum, Zwarte rapunzel, Blauwe rapunzel
Familie: Campanulaceae (Klokjesfamilie)
Naamgeving (Etymologie): Mogelijk werd Phyteuma afgeleid van het Griekse phyteuo (planten) of van het Griekse phyton (plantaardige groei). Nigrum betekent zwart.
Ondersoorten: Voorheen werden beide soorten rapunzel gezien als ondersoorten: Witte rapunzel (Phyteuma spicatum ssp. spicatum) en Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum ssp. nigrum).
Kruising: Planten die door kruising van beide ondersoorten zijn ontstaan hebben vaak lichtblauwe bloemen, maar de bloemtrossen kunnen ook de vorm van de één en de kleur van de ander hebben.
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Overblijvend.
Plantvorm: Kruid.
Winterknoppen: Hemikryptofyt.
Bloeimaanden: Mei en juni.
Afmeting: 20-80 cm.
|
|
|
|
Wortels: Een korte, knolvormige wortelstok.
|
|
Stengels: Van de kantige, geribde en rechtopstaande stengels is het bovenste deel niet bebladerd.
|
|
|
|
Bladeren: De verspreidstaande bladeren zijn kaal. Soms zitten op de rozetbladen zwarte vlekken. De langgesteelde wortelbladeren zijn meestal langer en smaller dan die van Witte rapunzel. Ze zijn eirond tot langwerpig en hebben een afgeronde, wigvormige of hartvormige voet. De middelste stengelbladeren zijn langwerpig, hebben meestal een wigvormige voet en de bladrand is meestal gekarteld, maar wel zwakker dan bij Witte rapunzel. De bovenste bladeren zijn smal langwerpig en zittend.
|
|
|
Bloemen: Tweeslachtig. De bloemen groeien aan de top van de bloeistengel. De bloemaar is eerst vaak bolvormig, maar later meestal cylindervormig. De bloemen zijn donker paarsblauw, soms blauw of heel zelden wit. De bloemkroon is in het knopstadium gekromd. De stempel is meestal drielobbig. De omwindselbladen zijn lijnvormig en korter dan het hoofdje. Het vruchtbeginsel is onderstandig. met een stijl met twee stempels. Er zijn vijf meeldraden.
|
|
|
|
Vruchten: Een doosvrucht. De zaden zijn zeer kortlevend (korter dan één jaar). Tweezaadlobbig.
Biotoop
Bodem: Licht beschaduwde, soms zonnige plaatsen op vochtige tot vrij natte, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende, humeuze grond (leem, zand en mergel).
Groeiplaatsen: Bossen (loofbossen, beekbegeleidende bossen en langs bospaden in hellingbossen), grasland (greppelkanten, hooiland, beekdalgrasland, hellinggrasland) en bergweiden), bermen en waterkanten (slootkanten en langs beken).
Verspreiding
Wereld: Midden-Europa, ten noorden van de Alpen, van Noordoost-Frankrijk door Zuid-Duitsland tot in West-Tsjechië, noordelijk tot in Nederland en Noord-Duitsland, westelijk tot in Nederland en België. Voornamelijk in berg- en heuvelgebieden, maar in het noordwesten ook in de laagvlakte. Ingeburgerd in Zweden en Oost-Europa.
Nederland: Zeldzaam in Zuid-Limburg en zeer zeldzaam in Noord-Drenthe, Noord-Brabant, bij Nijmegen, in het zuiden van Twente en in de Achterhoek.
Vlaanderen: Zeldzaam.
Wallonië: Vrij algemeen in de Ardennen en in Lotharingen. Elders zeldzamer.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
|
|
2001-2021 K.M. Dijkstra - CC BY-NC-SA 3.0 NL