Frysk-Trijekantgers English-Common Sedge Français-Laîche noire Deutsch-Braune Segge Synoniemen-Carex vulgaris, Gewone zegge Familie-Cyperaceae (Cypergrassenfamilie) Naamgeving (Etymologie)-Zegge stamt uit het Indogermaanse woord seq (snijden). Carex is zeer waarschijnlijk afgeleid van het Latijnse ceiro (ik snij), een verwijzing naar de scherpe kanten van de bladeren. Nigra betekent zwart. Ondersoorten-Er worden verschillende ondersoorten onderscheiden, o.a. Carex nigra subsp. juncella en Carex nigra subsp. nigra. Kruisingen-Zwarte zegge kan een bastaard vormen met Drienervige zegge (Carex x timmiana), met Stijve zegge (Carex x turfosa) en met Scherpe zegge (Carex x xelytroides). Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten). Levensduur-Overblijvend. Plantvorm-Helofyt of hemikryptofyt. Hoofdbloei-April t/m juni. Afmeting-5-70 cm.
Wortels-Soms kruipende, meestal vrij lange, maar soms korte wortelstokken met uitlopers.
Stengels-Planten met korte wortelstokken kunnen dichte pollen vormen. De meestal vrij stijve, kale, dunne, scherp driekantige, meestal ruwe stengels zijn vaak iets gekromd. Aleen bovenaan zijn ze ruw.
Bladeren-De vaak grijsgroene bladen staan gewoonlijk opgericht en zijn 1-3 (-5) mm breed. Bij verdroging rollen de randen naar boven om. De huidmondejes vind je alleen aan de bovenkant. De bladtop is minder hoog dan de bloeiwijze. De onderste bladscheden zijn bruin of soms roodbruin. Ze rafelen niet of maar weinig.
Bloemen-Eenslachtig. Eenhuizig. Het onderste schutblad is bladachtig, meestal korter, maar kan ook langer zijn dan de bloeiwijze, heeft geen schede en het omvat met twee zwartachtige oortjes de stengel. De bloeiwijze is meestal niet onderbroken. De bloeiwijze bestaat uit een mannelijke topaar, soms met een veel kleinere tweede mannelijke of gemengde aar, en één tot vier rechtopstaande vrouwelijke aren met een lengte van 1-3 cm. Bloemen met twee stempels. De onderste vrouwelijke aar heeft een korte, maar soms wat langere steel. De andere zijn zittend. Meestal zijn de aren niet meer dan 3 cm lang en niet knotsvormig. De kafjes zijn langwerpig-eirond, stomp, donkerbruin tot zwart met een groene middenstreep. Ze zijn langer dan de urntjes. De mannelijke aartjes zijn smaller cilindrisch. De kafjes zijn donkerpurper met een lichtere middenstreep.
Vruchten en zaden-Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes zijn 2-3,5 mm lang Ze zijn groen en aan de top iets bruin tot zwart aangelopen. Verder zijn ze afgeplat, eirond, zwak generfd en hebben ze een zeer korte snavel. Vaak zijn ze in zes duidelijke rijen geplaatst. De vrucht is ovaal, samengedrukt en donkerbruin.
Biotoop Bodem-Zonnige of licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, soms droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure grond (zand, leem, zavel, veen, komklei en kattenklei). Groeiplaatsen-Langs heidevennen, natte laagten in heide, heidegreppels, langs heidepaden, soms op hooggelegen vrij droge heide, veenmoerassen, brakwaterveen, oud trilveen, rietland, turfgaten met enige invloed van voedselrijk water, verlandende sloten, veenmosrietland, slootkanten, duinvalleien, moerasbossen, kapvlakten, moerassige weiden, blauwgrasland, schraal hooiland buiten overstromingsbereik van beekwater en soms vrij droge bermen en hellingen. Verspreiding Wereld-Europa, Azië, Noord-Afrika en oostelijk Noord-Amerika. Nederland-Inheems. Algemeen. Vlaanderen-Inheems. Algemeen. Wallonië-Inheems. Vrij algemeen. 2001-2025 Klaas Dijkstra - cc by-nc-sa 3.0 nl |