Wilde planten in Nederland en België | ||
Zwarte zegge - Carex nigra
Frysk: Trijekantgers
English: Common Sedge
Français: Laîche noire
Deutsch: Braune Segge
Synoniemen: Carex vulgaris, Gewone zegge
Familie: Cyperaceae (Cypergrassenfamilie)
Naamgeving (Etymologie): Zegge stamt uit het Indogermaanse woord seq (snijden). Carex is zeer waarschijnlijk afgeleid van het Latijnse ceiro (ik snij), een verwijzing naar de scherpe kanten van de bladeren. Nigra betekent zwart.
Ondersoorten: Er worden verschillende ondersoorten onderscheiden, o.a. Carex nigra subsp. juncella en Carex nigra subsp. nigra.
Kruisingen: Zwarte zegge kan een bastaard vormen met Drienervige zegge (Carex x timmiana).
Carex x timmiana is de bastaard van Zwarte zegge (Carex nigra) en Drienervige zegge (Carex trinervis). Deze hybride is niet erg zeldzaam op plaatsen waar beide ouders gezamenlijk voorkomen. Soms ook ontbreekt één van beide ouders of zelfs beide. Carex x timmiana is vooral te vinden in duinvalleien langs de kust. Er is één inlandse waarneming, op de Veluwe. In Heukels' (2005) staat bij deze bastaard vermeld dat de ene ouder, Carex trinervis, alleen huidmondjes heeft op de onderzijde
van het blad, doch dit is onjuist: Drienervige zegge heeft huidmondjes zowel op de onderzijde als op de bovenzijde. Dit geldt eveneens voor Carex x timmiana, terwijl Zwarte zegge alleen huidmondjes heeft op de bovenzijde. Het feit dat Drienervige zegge huidmondjes heeft op zowel de onder- als bovenzijde zou er op kunnen duiden dat het om een hybride gaat, met Zwarte zegge als ene ouder. DNA onderzoek zou hierin uitkomst kunnen brengen.
Jacob Koopman, 2014 - CC
BY-SA 3.0
Zwarte zegge kan eveneens een bastaard vormen met Stijve zegge (Carex x turfosa).
Carex x turfosa is de hybride van Stijve zegge (C. elata) en Zwarte zegge (C. nigra). Deze hybride groeit op min of meer natte, open plaatsen in veengebieden. Ze is minder zeldzaam dan het kaartje veronderstelt, daar ze dikwijls over het hoofd wordt gezien of wordt aangezien voor één van de beide ouders. Feit is tevens dat veel botanici minder aandacht plegen te besteden aan Carex nigra s.l., daar deze groep erg variabel is, mede debet aan hybridisatie binnen de sectie Phacocystis, waartoe beide
soorten behoren. Carex x turfosa is evenwel relatief gemakkelijk herkenbaar. Ze groeit min of meer in een pol, net als C. elata, is een slag kleiner dan C. elata en de bloeiwijze is opvallend bleek gekleurd. Verder zijn de urntje leeg, dus gemakkelijk tussen duim en wijsvinger samen te drukken. Carex nigra heeft huidmondjes aan de bovenkant van het blad, C. elata aan de onderkant en derhalve heeft de hybride ze aan beide zijden.
Jacob Koopman, 2014 - CC
BY-SA 3.0
Beschrijving (Klik op een afbeelding om te vergroten).
Levensduur: Overblijvend
Plantvorm: Kruid.
Winterknoppen: Helofyt of hemikryptofyt.
Bloeimaanden: April, mei en juni.
Afmeting: 5-70 cm.
| |
|
|
Wortels: Meestal vrij lange, maar soms korte wortelstokken met uitlopers.
|
|
|
Stengels: De dunne, scherp driekantige, meestal ruwe stengels zijn vaak iets gekromd. De onderste scheden zijn bruin of soms roodachtig. Ze rafelen niet of maar weinig. Planten met korte wortelstokken kunnen dichte pollen vormen.
|
|
|
|
Bladeren: De vaak blauwgrijze bladeren staan gewoonlijk opgericht en zijn ongeveer 2 mm breed. Bij verdroging rollen de randen naar boven om. De bladtop is minder hoog dan de bloeiwijze.
|
|
|
|
Bloemen: Eenslachtig. Eenhuizig. De bloeiwijze is meestal niet onderbroken. De bloeiwijze bestaat uit een mannelijke topaar, soms met een veel kleinere tweede mannelijke of gemengde aar, en twee tot vier rechtopstaande vrouwelijke aren met een lengte van 1-3 cm. De laatste bloemen hebben twee stempels. De onderste vrouwelijke aar heeft een korte, maar soms wat langere steel. De andere zijn zittend. Meestal zijn de aren niet meer dan 3 cm lang en niet knotsvormig. Het onderste schutblad is bladachtig, meestal korter dan de bloeiwijze, heeft geen schede en het omvat met twee zwartachtige oortjes de stengel. De kafjes zijn donkerbruin tot zwart met een groene middenstreep.
|
|
|
|
Vruchten: Een eenzadige dopvrucht of nootje. De urntjes zijn 2-3 mm groot Ze zijn groen en aan de top iets bruin tot zwart. Verder zijn ze afgeplat, eirond, zwak generfd en hebben ze een zeer korte snavel.
|
|
|
Biotoop
Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, soms droge, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zure tot zwak zure grond (zand, leem, zavel, veen, komklei en kattenklei).
Groeiplaatsen: Heide (langs vennen, natte laagten, greppels, langs paden, maar ook wel op hooggelegen, vrij droge heide), moerassen (veenmoerassen, brakwaterveen, oud trilveen, rietland, turfgaten met enige invloed van voedselrijk water, verlandende sloten en veenmosrietland), waterkanten (slootkanten), zeeduinen (duinvalleien), bossen (moerasbossen), kapvlakten, grasland (moerassige weiden, blauwgrasland en schraal hooiland buiten overstromingsbereik van beekwater), soms vrij droge bermen en hellingen.
Verspreiding
Wereld: Oostelijk Noord-Amerika, West-Azië, Noordwest-Afrika en in Europa, behalve in de meest zuidelijke delen.
Nederland: Algemeen, maar zeldzaam in zeekleigebieden.
Vlaanderen: Algemeen. Het meest in de Kempen.
Wallonië: Vrij algemeen. Het meest in de Ardennen en Lotharingen.
Oude illustraties (Klik op een afbeelding om te vergroten).
2001-2021 K.M. Dijkstra - CC BY-NC-SA 3.0 NL